ECLI:NL:RBDHA:2023:9935

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL22.4396, NL21.14001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
  • M.J.J. Roks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier onder medische behandeling voor Marokkaanse eiser met psychische en fysieke klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'medische behandeling' door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse man geboren in 1991, heeft na een ernstig verkeersongeval in 2020 te maken gekregen met zowel fysieke als psychische klachten. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waarin werd gesteld dat eiser medisch gezien kan reizen en geen medische noodsituatie wordt verwacht binnen drie maanden na vertrek. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de zaak op 7 juni 2023 behandeld. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het BMA-advies en stelde dat de noodzakelijke medische zorg in Marokko niet beschikbaar is. De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen reden was om aan de juistheid ervan te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had besloten dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij uitzetting van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.4396 (beroep) en NL21.14001 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2021 (primaire besluit) heeft verweerder
de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ afgewezen;
de aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.4396) ingesteld. Ook heeft eiser bij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening (NL21.14001) gevraagd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft een ernstig verkeersongeval in 2020 gehad en heeft daardoor hersenletsel, diverse (nek)wervelfracturen, een longkneuzing en een gebroken heiligbeen opgelopen. Hoewel de medische toestand van eiser na een revalidatietraject verbeterd is, heeft eiser aan dit ongeval zowel fysieke klachten (o.a. nekpijn, hoofdpijn, vergeetachtigheid, duizeligheid en klachten aan de schouders) als psychische klachten (o.a. posttraumatische stress, depressie, snel boos en angstig op straat) overgehouden.
Wat heeft verweerder besloten?
2.1
Verweerder heeft de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw. Dit omdat uit een rapport van het BMA [1] van 20 juli 2021 blijkt dat eiser medisch gezien kan reizen en een medische noodsituatie binnen drie maanden na vertrek niet wordt verwacht. In het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd, nu uit het tweede BMA-advies van 17 februari 2022 geen andersluidende conclusie volgt ten aanzien van de reismogelijkheden en het risico op een medische noodsituatie bij eiser. Ook in het bestreden besluit heeft verweerder daarom geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste voor de gevraagde verblijfsvergunning.
2.2
De aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw is door verweerder ook afgewezen, omdat uit het BMA-advies van 20 juli 2021 blijkt dat eiser medisch gezien kan reizen en binnen drie maanden na vertrek geen medische noodsituatie bij eiser wordt verwacht. In beide BMA-adviezen wordt enkel aanbevolen dat voor vertrek voldoende medicatie aan eiser wordt verstrekt om de periode van de reis te overbruggen. Bij staken van de medicatie en de huidige behandelingen wordt bij eiser op korte termijn geen ernstige medische situatie verwacht met overlijden, volledig verlies van zelfstandigheid of gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis tot gevolg. Daarom heeft verweerder niet aannemelijk geacht dat de feitelijke uitzetting van eiser een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM [2] oplevert. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd, nu uit het BMA-advies van 17 februari 2022 geen andersluidende conclusie volgt ten aanzien van de reismogelijkheden en het risico op een medische noodsituatie bij eiser.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt ten eerste dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het gegeven advies is namelijk tegenstrijdig, want enerzijds erkent het BMA dat behandelingen niet onderbroken mogen worden, maar anderzijds concludeert verweerder dat op korte termijn geen medische noodsituatie ontstaat. Ook heeft het BMA ten onrechte geen aandacht besteed aan de nadere stukken van behandelaren die in beroep zijn overgelegd en die aantonen dat de behandeling niet onderbroken mag worden. Ook had het BMA met de door eiser verstrekte machtigingen zelf advies moeten opvragen bij zijn behandelaren. Eiser verwijst hierbij ook naar een rapport [3] van de Nationale Ombudsman en stelt dat in dit geval aanleiding bij verweerder had moeten bestaan om het BMA nader te bevragen. Onder verwijzing naar een uitspraak [4] van deze rechtbank had verweerder ten tweede ook de beschikbaarheid van de voor eiser noodzakelijke zorg in Marokko moeten onderzoeken, mede gelet op het samenstel van psychische klachten dat bij eiser speelt. Nu niet duidelijk is of de vereiste medische zorg beschikbaar is in Marokko, loopt eiser bij uitzetting naar Marokko risico op ernstige geestelijke schade en daarmee op schending van artikel 3 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het BMA-advies
4.1
Volgens vaste rechtspraak [5] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verweerder dient op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich ervan te vergewissen dat een door hem gebruikt deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende inzichtelijk en concludent is. [6] Als dit het geval is, dan mag verweerder in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Het is vervolgens aan eiser om de juistheid van het deskundigenadvies te betwisten, bijvoorbeeld door het indienen van een contra-expertise. Met verklaringen van zijn eigen behandelaren kan eiser de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies aan de orde stellen, dan wel concrete aanknopingspunten aanvoeren voor twijfel aan de inhoud daarvan.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank geven de beroepsgronden en de in beroep overgelegde stukken geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het BMA-advies van 17 februari 2022. In de door eiser overgelegde brief van zijn huisarts van 14 april 2022 wordt enkel gesteld dat eiser psychisch zal decompenseren wanneer GGZ-behandeling wordt gestopt. Dit gezondheidsrisico wordt echter niet nader met medische argumenten of medisch bewijs onderbouwd. Ook wordt niet duidelijk – als dit gezondheidsrisico al aanwezig is – op welke termijn na uitzetting dit risico zal ontstaan. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat hierdoor een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het BMA-advies is gegeven.
4.3
Ook wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat het BMA-advies tegenstrijdig is. Uit het BMA-advies volgt weliswaar dat de huidige klachten zullen aanhouden bij het uitblijven van (specialistische) behandeling, maar dit zal niet leiden tot een medische noodsituatie met overlijden, volledig verlies van zelfstandigheid of gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis tot gevolg. Niet valt in te zien waarom sprake is van tegenstrijdigheid, nu uit het voorgaande juist blijkt dat het BMA erkent dat eiser medische klachten heeft en hij erbij gebaat is dat hij hiervoor behandeld wordt. De medische klachten van eiser zijn echter niet zo ernstig dat het risico bestaat op een medische noodsituatie. Hiermee worden het bestaan van de klachten en de voordelen voor eiser bij behandeling echter niet weersproken.
4.4
Verweerder heeft zich alles bij elkaar gezien op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding bestaat om aan de juistheid en zorgvuldigheid van het BMA-advies van 17 februari 2022 te twijfelen. Nu geen reden bestaat om aan het BMA-advies te twijfelen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat bij uitzetting van eiser geen medische noodsituatie zal ontstaan. De verwijzing naar het rapport van de Nationale Ombudsman uit 2015 maakt dit oordeel niet anders, nu vaststaat dat er bij verweerder geen twijfel bestond over de gegeven uitkomst van het BMA-advies en niet valt in te zien waarom navraag bij het BMA daarom geïndiceerd was.
Beschikbaarheid van de medische zorg in Marokko
4.5
Voor zover eiser stelt dat de noodzakelijke medische zorg in Marokko niet beschikbaar voor hem is, overweegt de rechtbank het volgende. In de eerste plaats volgt uit het beleid [7] van verweerder dat, wanneer wordt geconcludeerd dat bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie ontstaat, niet wordt toegekomen aan de beoordeling van de beschikbaarheid en de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg. Eiser heeft niet beargumenteerd waarom verweerder niet van het geldende beleid mocht uitgaan. Voorts acht de rechtbank het beleid niet kennelijk onredelijk. Eiser heeft bovendien niet onderbouwd waarom in het gegeven geval van dit beleid zou moeten worden afgeweken op grond van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De verwijzing naar de uitspraak [8] van de zittingsplaats Amsterdam maakt het oordeel van de rechtbank in deze niet anders, nu het BMA in de verwezen zaak - anders dan in het onderhavige geval - wel een medische noodsituatie ten aanzien van de psychische klachten van de betreffende vreemdeling had aangenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan inzake het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] .
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen verzet of hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering (vaste adviseur van verweerder voor medische kwesties in vreemdelingenzaken).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Rapport ‘Zorg over de grenzen’ van de Nationale Ombudsman van 19 maart 2015, zie deze link:
4.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 2 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10345.
5.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
6.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011, ECLI:NL:RVS:2018:3852.
7.Zie paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
8.Zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 2 augustus 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:10345.
9.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Awb.