ECLI:NL:RBDHA:2021:10345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
22 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/5354 en 20/5355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw met betrekking tot medische zorg in Afghanistan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het beroep van een Afghaanse eiser die verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De eiser, geboren in 2002, heeft ernstige psychische klachten en stelt dat de benodigde medische zorg in Afghanistan niet beschikbaar is. De rechtbank heeft eerder in 2019 geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een nieuw besluit moest nemen na een eerdere afwijzing van de aanvraag. De staatssecretaris heeft echter opnieuw de aanvraag afgewezen, wat heeft geleid tot het huidige beroep. Tijdens de zitting op 15 maart 2021 heeft de rechtbank de zorgvuldigheid van het Bureau Medische Advisering (BMA) advies ter discussie gesteld, vooral met betrekking tot de beschikbaarheid van EMDR- en NET-therapie in Afghanistan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het BMA-advies niet voldoende inzichtelijk maakt of deze therapieën beschikbaar zijn, en dat er twijfels zijn over de zorgvuldigheid van de besluitvorming. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5354 (beroep) AWB 20/5355 (voorlopige voorziening)
[v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 2002, van Afghaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Laros).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 maart 2019 ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 november 2019 is het beroep van eiser gegrond verklaard, waarbij verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit) wederom ongegrond verklaard.
Op 2 juli 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook is ter zitting verschenen de heer D. Hosseini, tolk in de taal Dari. De rechtbank / voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 25 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen aan te geven op welke medische informatie het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) is gebaseerd. Verweerder heeft dat gedaan. Vervolgens heeft eiser de betreffende medische informatie in het geding gebracht.
Hierna heeft de rechtbank aangekondigd dat zij een nadere zitting in deze procedure achterwege wil laten. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij alsnog op een nadere zitting willen worden gehoord. Hier hebben partijen niet op gereageerd binnen de daarvoor gestelde termijn. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Inleiding en besluitvorming
1.1
Eiser heeft op 15 september 2017 een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vw. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder een medisch advies opgevraagd bij het BMA. Het BMA heeft op 25 september 2017 een advies uitgebracht. Dit advies is op 24 januari 2018 door het BMA aangevuld.
1.2
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser, onder verwijzing naar de BMA-adviezen van 25 september 2017 en 24 januari 2018, afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen reden is tot twijfel aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de benodigde behandeling in Afghanistan.
1.3
Verweerder heeft in de bezwaarfase opnieuw een medisch advies opgevraagd bij het BMA. Naar aanleiding hiervan heeft het BMA op 28 september 2018 een medisch advies uitgebracht. In de bezwaarfase heeft ook een hoorzitting plaatsgevonden op
28 november 2018.
1.4
Bij besluit van 7 maart 2019 heeft verweerder, onder verwijzing naar het BMA-advies van 28 september 2018, de afwijzing van eisers verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat de behandeling bij de in het BMA-advies genoemde instelling en de medicatie niet beschikbaar zijn in Afghanistan.
1.5
Eiser is in beroep gegaan tegen dit besluit. In de aanloop naar de behandeling op zitting zijn door verweerder nog aanvullende vragen aan het BMA gesteld. Het BMA heeft op 25 juli 2019 en 5 september 2019 adviezen uitgebracht.
1.5
Het door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 21 november 2019 gegrond verklaard. [1] De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder had moeten onderzoeken of crisiszorg aanwezig is in Afghanistan. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder inzichtelijk moet maken of en hoe afstemming tussen behandelaren plaatsvindt. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder het BMA op 13 januari 2020 verzocht om een nieuw advies uit te brengen.
1.6
Op 17 maart 2020 heeft het BMA een nieuw advies uitgebracht. In het advies staat dat er, net als voorheen, klachten bestaan die voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressieve stoornis (matig van aard). In vergelijking met de eerdere berichtgeving zijn eisers klachten van de PTSS gelijk gebleven. Zijn depressieve klachten zijn toegenomen. Daarbij is er in toenemende mate sprake van suïcidale gedachten. Eiser staat voor zijn klachten onder behandeling bij i-psy te Zaandam. De behandeling bestaat uit steunende en structurerende contacten en farmacotherapie. In een later stadium volgt dan traumaverwerking. Eiser krijgt als medicatie fluoxetine en quetiapine. Volgens het BMA is eiser in staat om te reizen. Wel zijn er aanwijzingen dat er vooraf, tijdens en direct na de reis medische voorzieningen noodzakelijk zijn. In beginsel volstaat begeleiding door een bekende en vertrouwde derde tijdens de reis. Is dat niet mogelijk, dan adviseert het BMA professionele begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige. Na de reis dient fysieke overdracht van eiser aan de behandelaar ter plekke plaats te vinden. Verder wordt aanbevolen dat eiser een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, dat medicatie wordt gecontinueerd tijdens de reis en dat voldoende medicatie wordt meegenomen om de periode van de reis te overbruggen. Bij het uitblijven van een medische behandeling wordt door het BMA, net als voorheen, een medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Bij het uitblijven van behandeling bestaat er een (verhoogd) risico op een impulssuïcide. Volgens het BMA is de benodigde behandeling en medicatie in Afghanistan aanwezig. Eiser kan voor zijn psychische klachten behandeld worden door een psycholoog en psychiater in het [hospital 2] in Kabul. Gesprekken zoals thans plaatsvinden kunnen daar plaatsvinden. Eveneens is een opname mogelijk. Het [hospital 1] in Kabul is een mogelijke behandelinstelling.
1.7
Op 23 maart 2020 is aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw, in afwachting van de besluitvorming van verweerder. Op 23 juni 2020 heeft eiser op het BMA-advies van 17 maart 2020 gereageerd.
1.8
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er op basis van het BMA-advies geen aanleiding bestaat om eiser alsnog in aanmerking te laten komen voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
Beroepsgronden eiser
2.1
Eiser voert allereerst aan dat de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw dateert van 15 september 2017, waardoor de procedure al meer dan drie jaar duurt. Eiser heeft zeer ernstige psychische klachten. Een lange procedure heeft een zeer slechte invloed op zijn psychische gesteldheid. Ook bevreemdt het eiser dat verweerder op 2 juli 2020, één dag nadat eiser meerderjarig is geworden, een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen waarin wordt overwogen dat eisers minderjarigheid geen rol meer zal spelen bij de vraag of eiser kan reizen en of de benodigde behandeling in Afghanistan aanwezig is. Dit getuigt volgens eiser van een onzorgvuldige beoordeling. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat dit laatste meer als uiting van frustratie gelezen moet worden.
2.2
Eiser voert daarnaast aan dat de bronnen die in het laatste BMA-advies staan, verouderd zijn. De informatie uit de brondocumenten dateert van voor de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 november 2019. Om die reden hadden de brondocumenten niet aan het BMA-advies ten grondslag mogen worden gelegd. Bovendien is op geen enkele wijze recente landeninformatie inzake de medische behandelingen in Afghanistan betrokken. In een land als Afghanistan, waarin sprake is van een humanitaire crisis, kan niet worden volstaan met een verwijzing naar verouderde informatie. Dit geldt temeer nu sprake is van de COVID-19-pandemie.
2.3
Eiser voert ook aan dat verweerder de vraag van de rechtbank of en hoe afstemming tussen de verschillende behandelaren plaats kan vinden, niet volledig heeft beantwoord. Verweerder stelt dat crisiszorg aanwezig is in het [hospital 1] in Kabul. De psycholoog en psychiater waar in het BMA-advies naar wordt verwezen zijn werkzaam bij het [hospital 2] in Kabul. Daarmee is het onduidelijk hoe overleg tussen de behandelaren kan plaatsvinden. De nauwe samenwerking tussen de behandelaren is van belang in het kader van eisers medicatie inname.
2.4
Eisers gemachtigde heeft ter zitting nog aangevoerd – ter onderbouwing van het betoog dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming – dat eiser Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR-therapie) en Narrative Exposure Therapy (NET-therapie) krijgt. Dat blijkt ook uit de onderliggende medische stukken. Volgens eiser blijkt uit het BMA-advies niet dat is onderzocht of deze therapieën beschikbaar zijn in Afghanistan. In de BMA-adviezen die in eerdere procedures zijn uitgebracht is dat wel onderzocht.
Oordeel rechtbank
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals de uitspraak van
13 oktober 2010 [2] , moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
3.2
De rechtbank constateert dat het BMA-advies van 17 maart 2020 is gebaseerd op twee brondocumenten die dateren van juni en oktober 2019. Dat betekent dat deze brondocumenten ten tijde van het uitbrengen van het BMA-advies respectievelijk negen en vijf maanden oud waren, en ten tijde van het bestreden besluit respectievelijk een jaar en negen maanden oud. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet maakt dat van de actualiteit van de informatie in de brondocumenten niet kan worden uitgegaan. Daarbij heeft verweerder in zijn verweerschrift terecht gewezen op het BMA-protocol, waaruit blijkt dat als richtsnoer geldt dat de bronnen over medische landeninformatie die in een medisch advies worden gebruikt in beginsel niet ouder zijn dan één jaar. In voorkomende gevallen wordt ook gebruik gemaakt van bronnen die niet ouder zijn dan twee jaar. Hierbij is ook toegelicht waarom gebruik kan worden gemaakt van informatie van één of twee jaar oud. [3] Of dat in een specifiek geval kan, staat ter beoordeling van de medisch adviseur van het BMA.
3.3
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat afstemming tussen de behandelaren kan plaatsvinden. Uit het BMA-advies blijkt namelijk dat in het [hospital 2] in Kabul zowel een psycholoog als een psychiater aanwezig is. Omdat deze twee behandelaren in dezelfde instelling werkzaam zijn, kan ervan worden uitgegaan dat afstemming mogelijk is. De stelling van eiser dat uit het voorgaande niet volgt dat afstemming tussen alle behandelaren mogelijk is, gaat niet op. Uit de uitspraak van 21 november 2019 van deze rechtbank en zittingsplaats volgt namelijk niet dat afstemming tussen een behandelaar in de crisiszorg en de psycholoog en/of psychiater in de andere instelling van belang is. In de uitspraak staat immers dat er één instelling moet zijn waar zowel een psycholoog als psychiater aanwezig is, wat het geval is in het [hospital 2] in Kabul. Ook uit de door eiser overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat crisisopvang moet plaatsvinden in dezelfde instelling als waarin een psycholoog en psychiater werken. Verder blijkt uit het BMA-advies dat crisiszorg beschikbaar is in het [hospital 1] in Kabul. Verweerder heeft dus aan de opdracht van deze rechtbank en zittingsplaats voldaan.
3.4.1
Toch is er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding voor een gegrondverklaring van eisers beroep. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ter zitting is met partijen gesproken over de behandeling die eiser in Nederland heeft gekregen en op dit moment krijgt. Daarbij is aan bod gekomen dat eiser EMDR- en/of NET-therapie krijgt. Eiser zelf heeft daarover op zitting verklaard dat hij EMDR behandeling heeft gehad en dat dat nog door gaat. In het BMA-advies van 28 september 2018, dat een rol speelde bij de behandeling van eisers vorige beroep tegen de eerste beslissing op bezwaar, staat dat eiser behandeling krijgt vanuit i-psy in Zaandam. Ook staat er dat eisers behandeling bestaat uit ‘EMDR, steunende structurerende contacten en farmacotherapie’. Over de behandelmogelijkheden staat in dit BMA-advies: ‘(…) Specifiek EMDR behandeling is mogelijk in het Nademi Clinic en Hospital Khoshal Khan, Sarake Milli Bus te Kabul. (…)’. Uit het brondocument dat als bijlage is opgenomen bij dit BMA-advies blijkt ook dat in deze instelling NET-therapie aanwezig is.
3.4.2
Zoals in alinea 2.4 al aan bod is gekomen, heeft eiser ter zitting aangevoerd dat uit het BMA-advies van 17 maart 2020, dat aan de nieuwe beslissing op bezwaar ten grondslag ligt, niet blijkt dat is onderzocht of EMDR- en NET-therapie beschikbaar zijn in Afghanistan. Op de vraag ter zitting waarom deze therapieën niet expliciet zijn genoemd in het BMA-advies van 17 maart 2020, heeft verweerder geantwoord dat deze therapieën ten grondslag liggen aan dit BMA-advies en dat de therapieën in het advies vertaald zijn als ‘steunende en structurerende contacten’. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven dat ervan uit wordt gegaan dat het BMA bekend was met het feit dat eiser deze therapieën krijgt en dat is gezocht naar psychologen in Afghanistan die op deze manieren het gesprek kunnen voeren met eiser.
3.4.3
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn redenering en overweegt daartoe als volgt. In het BMA-advies van 28 september 2018 is expliciet genoemd dat eiser EMDR-therapie krijgt. Ook blijkt uit dit advies dat de behandelmogelijkheden in dat kader expliciet zijn onderzocht. De rechtbank stelt verder vast dat het BMA-advies van 17 maart 2020 is gebaseerd op brieven van i-psy van 28 augustus 2019 en 3 februari 2020. In de brief van
28 augustus 2019 staat dat er is geprobeerd om eiser ‘in zijn krachten te zetten, EMDR sessies voor het behandelen van het trauma en er zijn steunend structurerende contacten gehouden’. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank al dat de EMDR-therapie niet één en dezelfde behandeling is als de steunende structurerende contacten. Verder staat in de brief van i-psy van 3 februari 2020 dat farmacotherapie en ondersteunende gesprekken worden voortgezet tot eisers situatie is gestabiliseerd, en dat hierna traumaverwerking wordt ingezet. Het voorgaande heeft het BMA ook overgenomen op pagina 3 in zijn advies van
17 maart 2020. Volgens de rechtbank blijkt echter nergens uit dit laatste BMA-advies dat ook daadwerkelijk onderzoek is gedaan naar de vraag of therapie in het kader van traumaverwerking in Afghanistan beschikbaar is voor eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat er een aanknopingspunt bestaat voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het BMA-advies. Daarbij hecht de rechtbank ook belang aan het samenstel van eisers psychische klachten, zijn historie, de lange duur van deze procedure (zijn aanvraag dateert immers al van 2017) en de verschillende onduidelijkheden die in eisers procedure zijn ontstaan. De rechtbank merkt in dit kader op dat er in eisers procedure al zes (deels aanvullende) BMA-adviezen zijn uitgebracht. Ook wijst de rechtbank erop dat er eerder onduidelijkheden over het BMA-advies van 28 september 2018 bestonden. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft daarom, in de aanloop naar de behandeling van het eerste beroep op zitting, vragen gesteld aan verweerder, waarna er op 25 juli 2019 en 5 september 2019 aanvullende BMA-adviezen zijn uitgebracht. Ook recent, na de behandeling van het tweede beroep op de zitting van
15 maart 2021, zijn er onduidelijkheden ontstaan. Ditmaal over het meest recente BMA-advies van 17 maart 2020. Het was de rechtbank onduidelijk op welke medische informatie dit advies was gebaseerd, omdat er in het advies ook een brief van i-psy van
28 februari 2018 werd genoemd. Na de zitting bleek dat deze brief zich niet in het dossier bevond. Verweerder heeft na de heropening van het onderzoek aangegeven dat het BMA-advies niet is gebaseerd op deze brief, maar enkel op de brieven van i-psy van 28 augustus 2019 en 3 februari 2020 en dat dus hoogstwaarschijnlijk sprake was van een foute vermelding. De rechtbank is daarna alsnog in het bezit gekomen van de brief van i-psy van 28 februari 2018, omdat eiser deze in het geding heeft gebracht. Ook heeft eiser de brieven van i-psy van 28 augustus 2019 en 3 februari 2020 in het geding gebracht.
4. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hiervoor zal een recent BMA-advies nodig zijn, zodat de rechtbank daarvoor een termijn stelt van twaalf weken.
5.1
De rechtsbank merkt tot slot nog het volgende op. Ter zitting is met partijen gesproken over het brondocument 12513, als onderdeel van het BMA-advies van
17 maart 2020. Volgens eiser blijkt daaruit dat de crisiszorg in het [hospital 1] alleen kan plaatsvinden als de patiënt wordt vergezeld door een familielid of nabije vriend. Eiser stelt dat hij in Afghanistan geen familie meer heeft die deze zorg op zich zou kunnen nemen. Ook volgt volgens eiser uit het brondocument dat er soms sprake is van een beperkte bedcapaciteit, afhankelijk van de situatie op dat moment. Hieruit blijkt volgens eiser dat het niet zeker is dat de crisiszorg beschikbaar is. Verweerder heeft zich in reactie daarop ter zitting op het standpunt gesteld dat dit ziet op de toegankelijkheid van de benodigde behandeling en dat het BMA alleen een beoordeling maakt over de beschikbaarheid van de benodigde behandeling. Het BMA gaat niet beoordelen of er familieleden zijn in het kader van aanwezigheid van crisiszorg.
5.2
Omdat dit pas op zitting naar voren is gebracht, en omdat de rechtbank, zoals volgt uit overweging 3.4.3, heeft geoordeeld dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het meest recente BMA-advies, ziet de rechtbank nu geen aanleiding om hier verder op in te gaan. De rechtbank geeft verweerder wel mee om hier nog goed naar te kijken in het kader van zijn nieuwe beoordeling. Dit omdat uit het brondocument volgt dat het BMA aan de vertrouwensarts wel een vraag heeft gesteld over opname van een volwassen psychiatrisch patiënt zonder begeleiding van een familielid of derde. Hoewel er al een keer een hoorzitting heeft plaatsgevonden in 2018, zou een (nieuwe) hoorzitting in dat verband wellicht nog aangewezen kunnen zijn.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/5354,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/5355,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank / voorzieningenrechter, in alle zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 356,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier (voorzieningen)rechter
is verhinderd om deze uitspraakte ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaaknummers: AWB 19/2496 en AWB 19/2889.
3.BMA-protocol, p. 9.