ECLI:NL:RBDHA:2023:9914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL21.18299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot familie- of gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de vader van referent, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, met de Pakistaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om als familie- of gezinslid bij zijn zoon te verblijven. De aanvraag werd op 17 december 2020 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 3 februari 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser stelt dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn zoon, referent, en dat hij afhankelijk is van de zorg van referent vanwege zijn medische problemen. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat er geen sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie en dat eiser ook in Pakistan zorg kan ontvangen van andere familieleden of vrienden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Pakistan niemand heeft die voor hem kan zorgen. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser de benodigde medische zorg ontvangt en dat hij zich sinds 2017 zelfstandig heeft kunnen redden. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM door de staatssecretaris voldoende gemotiveerd is en dat het beroep van eiser ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Referent was aanwezig met de waarnemer, mr. [naam 1], van de gemachtigde van eiser. Als tolk is verschenen T.M. Butt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser is de vader van [naam 2], referent. Hij heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij wil graag bij zijn zoon verblijven op grond van artikel 8 van het EVRM [2] .
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiser en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn vader. Verweerder heeft een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM gemaakt, maar deze is in het nadeel van eiser uitgevallen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser vindt allereerst dat er wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser is afhankelijk van referent omdat hij medische problemen heeft, referent hem financieel ondersteunt en emotioneel afhankelijk is van referent. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte meegewogen dat de gezondheid van eiser niet de exclusieve zorg van referent vereist. [3] Weliswaar zijn er anderen die eiser kunnen opvangen, maar omdat eiser moet onderduiken moet hij telkens van plek veranderen, hetgeen gelet op zijn gezondheidssituatie bijzonder moeilijk is. Ten aanzien van de belangenafweging vindt eiser dat deze ten onrechte in zin nadeel is uitgevallen. Verweerder heeft in de belangenafweging onvoldoende onderkend dat eiser en referent in Pakistan vervolgd worden en hebben moeten onderduiken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [4] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt eveneens uit vaste rechtspraak [5] dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent. Verweerder heeft het begrijpelijk gevonden dat referent voor zijn vader wil zorgen maar is niet ten onrechte van mening dat de bereidheid om deze zorg te verlenen nog niet maakt dat reeds hierom sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referent. Verweerder heeft in dit opzicht gewicht mogen toekennen aan de vraag of er andere familieleden of derden zijn die de benodigde zorg aan eiser kunnen verlenen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Pakistan niemand heeft die voor hem kan zorgen en dat de zorg alleen door referent verleend kan worden. Daarbij is gebleken dat eiser de benodigde medische zorg krijgt. Verweerder heeft van belang mogen achten dat referent al sinds 2017 buiten Pakistan verblijft en dat eiser zich sindsdien zelfstandig voldoende staande heeft kunnen houden. Dat eiser en referent altijd hebben samengewoond, maakt nog niet dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Tot slot heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een financiële afhankelijkheid. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat financiële steun op afstand kan worden verleend en dat eiser ook door familie en vrienden wordt ondersteund. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat er geen ondersteuning van familie en vrienden mogelijk is.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangen van eiser in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
In de belangenafweging is in het voordeel van eiser meegewogen dat er sprake is van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. De aspecten van openbare orde en identiteit van eiser zijn eveneens in het voordeel van eiser meegewogen. Verweerder heeft in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat hij nooit in Nederland heeft verbleven en dus sterkere banden heeft met zijn land van herkomst. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiser in Nederland waarschijnlijk een beroep zal doen op de openbare kas in verband met medische kosten. Ook heeft verweerder kunnen motiveren dat, voor zover er een beroep wordt gedaan op de veiligheidssituatie in het land van herkomst, aan asiel gerelateerde aspecten in het kader van deze belangenafweging beperkt gewicht toekomt. Tot slot heeft verweerder van belang mogen achten dat hier geen sprake is van een inmenging in het gezinsleven, maar van een eerste toelating.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 24 september 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:11879.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.