ECLI:NL:RBDHA:2023:9914
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot familie- of gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de vader van referent, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, met de Pakistaanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om als familie- of gezinslid bij zijn zoon te verblijven. De aanvraag werd op 17 december 2020 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 3 februari 2023 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser stelt dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn zoon, referent, en dat hij afhankelijk is van de zorg van referent vanwege zijn medische problemen. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat er geen sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie en dat eiser ook in Pakistan zorg kan ontvangen van andere familieleden of vrienden.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Pakistan niemand heeft die voor hem kan zorgen. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser de benodigde medische zorg ontvangt en dat hij zich sinds 2017 zelfstandig heeft kunnen redden. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM door de staatssecretaris voldoende gemotiveerd is en dat het beroep van eiser ongegrond wordt verklaard.