ECLI:NL:RBDHA:2023:9904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL23.17661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 15 juni 2023 een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank constateerde dat de ophoudingstermijn van zes uur was overschreden, zonder dat hiervoor een bijzondere omstandigheid was die deze overschrijding rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de computerproblemen die door verweerder werden aangevoerd, niet als een bijzondere omstandigheid konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf het moment van opleggen. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.500,- toegekend voor de onrechtmatige bewaring van 15 dagen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in vreemdelingenprocedures en de rechten van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17661

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. F. Boone,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 29 juni 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Uit het dossier [1] volgt dat de vreemdeling op 14 juni 2023 om 21:20 is overgenomen van de Duitse autoriteiten. Eiser kwam om 22:20 uur aan op de plaats bestemd voor verhoor. De maatregel tot inbewaringstelling is op 15 juni 2023 opgelegd om 14:10 uur.
Tijdens de voorbereiding heeft de rechtbank geconstateerd dat de ophouding hiermee langer dan zes uur heeft geduurd en dat een uitleg daarvoor ontbreekt. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat er twee maatregelen in het dossier zijn opgenomen; één die zou zijn opgelegd om 13:34 en één die zou zijn opgelegd om 14:10. Alleen de laatste is ondertekend en daarmee rechtsgeldig uitgereikt. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om een reactie.
3.1
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 28 juni 2023. Verweerder betwist de overschrijding van de termijn niet. Volgens verweerder dient een belangenafweging plaats te vinden, die in het voordeel van verweerder uitvalt. In dit geval was namelijk al begonnen met het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling voordat de termijn van zes uur was verstreken. Verweerder heeft daarbij gewezen op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 december 2022 [2] , die is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] .
Vlak voor de zitting heeft verweerder een proces-verbaal van bevindingen geüpload, opgemaakt door de verbalisant die het gehoor heeft afgenomen en de maatregel heeft ondertekend. Daarin staat dat het gehoor om 11:35 is gestart en om 12:50 is afgerond. Verder staat er dat de verbalisant nadat het gehoor was beëindigd de maatregel heeft opgemaakt in het Vreemdelingen Basis Systeem (VBS). Het eerste proces heeft de verbalisant niet correct kunnen afronden en was na controle niet meer aan te passen, hierdoor was de maatregel ook niet digitaal ondertekend. Hierop heeft de verbalisant een nieuw proces maatregel inbewaringstelling in VBS opgemaakt. Tijdens het opmaken van het tweede proces is de ophoudingstermijn overschreden.
3.2
Eiser heeft tijdens de zitting aangevoerd aan dat de ophouding langer dan zes uren heeft geduurd. Dat dit, zoals verweerder stelt, komt door computerproblemen dient volgens eiser voor risico van verweerder te komen.
3.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de wettelijke termijn van zes uren voor ophouding is overschreden [4] . Een dergelijk gebrek maakt de daarop aansluitende maatregel van bewaring alleen onrechtmatig, indien de daarmee gediende belangen niet in een redelijk doel staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Partijen zijn het erover eens dat sprake moet zijn van een bijzondere omstandigheid om de overschrijding van de termijn kan rechtvaardigen. De rechtbank brengt in herinnering dat dit het geval was in de zaak waar verweerder naar heeft verwezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze zaak geen feiten of omstandigheden gesteld die de termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen. De door verweerder genoemde computerproblemen zijn naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Daarbij vindt de rechtbank het volgende van belang. In het voornoemde proces-verbaal wordt gesproken over “een nieuw proces maatregel inbewaringstelling”, maar hieruit blijkt niet dat er geen andere mogelijkheid was om de maatregel van bewaring op te leggen binnen de termijn van zes uren voor ophouding. Het is niet duidelijk geworden waarom de maatregel van bewaring bijvoorbeeld niet kon worden uitgeprint, met de hand ondertekend en (op tijd) uitgereikt. Bovendien vermeldt de eerste maatregel (die kennelijk niet digitaal kon worden ondertekend vanwege de computerproblemen) als tijdstip 13:45, wat ook al na de periode zes uur is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond verklaren.
4. In het kader van de finale geschillenbeslechting overweegt de rechtbank verder als volgt.
5. Eiser stelt verder dat het recht op rechtsbijstand is geschonden nu eiser heeft aangegeven een advocaat bij het gehoor te willen en niet duidelijk is of er contact is gelegd met de advocaat.
5.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het proces-verbaal van gehoor van 15 juni 2023 (M110), pagina 2, blijkt dat de piketadvocaat heeft verklaard niet bij het gehoor aanwezig te willen/kunnen zijn. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Eiser stelt ten slotte dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en dat dit de maatregel onrechtmatig maakt.
6.1
De rechtbank volgt eiser hierin en verwijst daarvoor naar de uitspraak van deze rechtbank van 9 juni 2023 [5] . De rechtbank is van oordeel dat hoewel verweerder het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring in dit geval rechtsgeldig heeft uitgereikt, verweerder niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Uit het dossier blijkt niet dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, door verweerder op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem door verweerder is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Verweerders stelling dat niet in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van de Vb is gehandeld is onvoldoende, nu dit nergens in het dossier staat gerelateerd. Verweerder heeft dus geen juiste toepassing gegeven aan artikel 5.3, eerste lid, van het Vb.
6.2
Daarmee is sprake van een gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring daarom onrechtmatig zou zijn, als er geen andere gebreken aan de maatregel zouden kleven. Daarbij betrekt de rechtbank dat nu de maatregel van bewaring wel rechtsgeldig is bekendgemaakt, en de ernst van het gebrek niet op zou wegen tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is op initiatief van verweerder al voor het gehoor een advocaat toegekend. Eisers gemachtigde heeft de piketmelding geaccepteerd. De piketadvocaat mr. L.J. Meijering heeft aangegeven eiser op 16 juni 2023 te bezoeken. Met de toekenning van een advocaat aan eiser en de acceptatie door gemachtigde van de toewijzing is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde heeft vervolgens op 17 juni 2023 beroep ingesteld beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten en is hem duidelijk kunnen worden waarom hem zijn vrijheid is ontnomen. Eiser is dus niet in zijn belangen geschaad. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
8. Het beroep is, gelet op rechtsoverweging 3.1, gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Na het sluiten van het onderzoek is een formulier M113 geüpload, waaruit blijkt dat de maatregel op 29 juni 2023 is opgeheven, in verband met de overdracht van eiser aan Spanje op diezelfde dag. Deze overdracht was al bekend ten tijde van de zitting, maar de maatregel was toen nog niet opgeheven. Het is dan ook niet nodig om de opheffing van de maatregel te bevelen.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring 15 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.500,-.
10. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverwegingen 4.1, 7.2 en 7.3 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het formulier M105A van 14 juni 2023
4.Zie artikel 50, derde lid, van de Vw