Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
Procesverloop
“[…] Op dinsdag 22 november 2022 omstreeks 12.00 uur, heb ik, in de hoedanigheid als hulpofficier van justitie, de woning betreden aan de Haarzichtlaan 33 te Utrecht. Ik bevond mij daar rechtmatig middels een machtiging binnentreden ter aanhouding en inbeslagneming. De reden van deze doorzoeking betrof een embargo onderzoek. Wij waren op zoek naar een andere verdachte dan de persoon die wij in de woning troffen. Bij het binnentreden trof ik de verdachte ( [eiser] ) op de bank in de woonkamer en deelde ik hem mede wat ons doel van binnentreden was.Ik werd vergezeld door meerdere verbalisanten. De verdachte gaf mij aan te zijn genaamd [eiser] . Hij kon zich niet legitimeren. Ik hoorde dat de verdachte ook ineens Engels ging spreken in plaats van het Nederlands dat hij daarvoor sprak. Ik vorderde de verdachte zijn legitimatiebewijs. Ik hoorde dat de verdachte tegen mij in de Engelse taal zei dat hij geen identiteitsbewijs had. Vervolgens heb ik de collega's van de uniformdienst ter plaatse gevraagd. Ter plaatse heb ik samen met de collega's van de uniformdienst in de politiesystemen gezocht op de naam die door de verdachte was opgegeven. Er kwamen geen gegevens uit. Hierna heb ik de collega's gevraagd om de verdachte aan te houden voor artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. (Wet ID). De collega's hebben de verdachte aangehouden […]” .
Dit eerstelijnsgehoor is eerst om 11.24 uur gestart, omdat het een half uur duurde voordat een tolk in de juiste taal beschikbaar was. Eiser geeft in dit gehoor antwoorden op de gestelde vragen en zegt dat hij zal meewerken aan terugkeer naar Marokko.
Voorts stelt eiser dat zijn Marokkaanse identiteitskaart in Marokko ligt en verschaft hij telefoonnummers van – naar hij stelt – zijn broer en zus in Marokko. Verweerder heeft daarop geprobeerd telefonisch in contact te komen met de gestelde broer en zus te krijgen met als doel de identiteit van
3 mei 2018 [2] .
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
25 maart 2020 [3] dat voor het opleggen van (onder meer) de zware gronden 3a en 3b enkel is vereist dat die gronden feitelijk juist zijn, en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting hoeft te geven.
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
D.K. Bloemers, griffier.