ECLI:NL:RBDHA:2023:9866

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van feitelijke overdracht aan Zwitserland met betrekking tot asielaanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in bewaring was gesteld, heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Zwitserland, gepland op 4 juli 2023. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om deze overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker vrijgesteld wordt van griffierecht vanwege zijn gebrek aan inkomen en vermogen.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld, waaronder de stelling dat de overdracht in strijd is met zijn recht op een effectief rechtsmiddel en dat er gewijzigde omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet adequaat is gehoord in de asielprocedure en dat er bedreigingen zijn in Zwitserland. Verweerder heeft echter gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken en dat de voorgenomen overdracht niet in strijd is met de relevante Europese regelgeving.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19102

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoeker medegedeeld dat hij voornemens is om hem over te dragen aan Zwitserland op dinsdag 4 juli 2023 om 9:40 uur.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om zijn overdracht te voorkomen.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarop gereageerd.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Van de indiener van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Verzoeker heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Gelet op wat verzoeker naar voren heeft gebracht over het gebrek aan inkomen en vermogen wijst de voorzieningenrechter dit verzoek toe. Van verzoeker zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Als er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen overdracht van verzoeker op korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
Toetsingskader
4. De feitelijke overdracht is het gevolg van verweerders besluit van 2 mei 2023 waarbij verzoekers asielaanvraag niet in behandeling is genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag. De hiertegen openstaande beroepstermijn is ongebruikt verstreken, waardoor het besluit in rechte is komen vast te staan.
5. Verweerder is voornemens om verzoeker op dinsdag 4 juli 2023 om 9:40 uur over te dragen aan de autoriteiten van Zwitserland. Verzoeker heeft tegen de voorgenomen feitelijke overdracht bezwaar gemaakt bij verweerder. Deze overdracht is aan te merken als een handeling van verweerder die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw [2] gelijk wordt gesteld met aan besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening behandelen als connex aan dit bezwaar.
6. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar is in gevallen als deze beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot overdracht gebruikt maakt. Daarnaast is het maken van bezwaar bij uitzondering mogelijk indien de situatie ten tijde van de feitelijke overdracht dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot overdracht voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht kan worden uitgegaan. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling. [3] Het ligt daarbij op de weg van de vreemdeling om nieuwe feiten en omstandigheden aan te voeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot overdracht voortvloeit heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Wordt daaraan niet voldaan, of is het aangevoerde niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de overdracht, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke overdracht leiden. Ook dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling. [4] Dit is slechts anders als zich een geval voordoet zoals bedoeld in het Bahaddar-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998. [5]
Standpunten
7. Verzoeker heeft het volgende aangevoerd. Verzoeker is op 26 juni 2023 in bewaring gesteld en is hiertegen in beroep gegaan. De behandeling van dit beroep ter zitting zal plaatsvinden op 10 juli 2023. Met de overdracht op 4 juli 2023 wordt daarom een doeltreffend rechtsmiddel aan verzoeker ontnomen en kan hij geen gebruik maken van zijn recht ter zitting te worden gehoord. Dit maakt dat de overdracht in strijd is met artikel 27 van de Dublinverordening [6] in samenhang met artikel 13 Terugkeerrichtlijn [7] en artikel 47 van het Europees Handvest [8] . Daarnaast voert verzoeker aan dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die dusdanig verschillen van de situatie ten tijde van het overdrachtsbesluit, dat niet meer van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht kan worden uitgegaan. Verzoeker heeft in de asielprocedure geen adequate rechtsbijstand gekregen en hij is niet gehoord. Verzoeker meent verder dat de geplande overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM [9] en dat er sprake is van schending van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Zwitserse autoriteiten willen verzoeker niet beschermen tegen de bedreigingen van de broers van zijn vriendin. In Zwitserland wordt een andere toepassing gegeven aan het refoulementbeginsel, wat blijkt uit de omstandigheid dat in Zwitserland sprake is van
pushbacks. Verzoeker verwijst ter onderbouwing naar het rapport van AIDA [10] over Zwitserland. [11] 8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor niet meer van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht kan worden uitgegaan, noch van een geval zoals bedoeld in Bahaddar-arrest. Verweerder stelt zich daarom het op het standpunt dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
Beoordeling
9. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat de voorgenomen overdracht in strijd is met zijn recht op een effectief rechtsmiddel tegen de bewaringsmaatregel. Met de overdracht zal feitelijk worden bereikt wat verzoeker met dat rechtsmiddel nastreeft, te weten de opheffing van de maatregel. Ook na opheffing kan een oordeel verkregen worden over de rechtmatigheid van de maatregel en een eventueel verzoek om schadevergoeding. Het recht om ter zitting te worden gehoord strekt daarom in dit geval niet zo ver dat de feitelijke overdracht van verzoeker, en daarmee de opheffing van de bewaringsmaatregel, daarvoor moet wijken. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat verzoeker in zijn beroep tegen de bewaringsmaatregel wordt bijgestaan door een gemachtigde, die hem ter zitting kan vertegenwoordigen en eventueel kan onderzoeken of verzoeker op afstand gehoord kan worden via een beeldverbinding of anderszins. Gezien het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een schending van de artikel 47 van het Handvest. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat artikel 26 van de Dublinverordening in dit geval niet aan de orde is, nu die bepaling ziet op een rechtsmiddel tegen het overdrachtsbesluit zelf en niet op de toetsing van de rechtmatigheid van een bewaringsmaatregel. Ook artikel 13 van de Terugkeerrichtlijn is niet van toepassing. Er is immers geen terugkeerbesluit of inreisverbod aan verzoeker uitgevaardigd.
10. Dat verzoeker bij de totstandkoming van het overdrachtsbesluit niet is gehoord en geen adequate rechtsbijstand heeft gekregen, volgt de voorzieningenrechter niet. Verweerder heeft een koppelbrief van de Raad voor Rechtsbijstand van 3 maart 2023 en een rapport van het aanmeldgehoor in het kader van de Dublinprocedure van 3 maart 2023 overgelegd. Hieruit blijkt dat verzoeker op 3 maart 2023 is gehoord en dat naar aanleiding van dat gehoor op diezelfde dag mr. J.M. Suurmeijer als rechtshulpverlener aan hem is toegewezen. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat hij desondanks geen (adequate) rechtsbijstand heeft genoten.
11. De gestelde bedreigingen in Zwitserland door de broers van verzoekers vriendin heeft verweerder al bij de totstandkoming van het - inmiddels onherroepelijke - overdrachtsbesluit betrokken. [12] Wat verzoeker hierover heeft aangevoerd kan reeds daarom niet leiden tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de feitelijke overdracht.
12. De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat uit een uitspraak van de Afdeling van 4 november 2022 [13] volgt dat ten aanzien van Zwitserland - ondanks het verschil in wijze waarop Nederland en Zwitserland bescherming bieden tegen refoulement - van het beginsel van wederzijds vertrouwen mag worden uitgegaan. Wat verzoeker op dit punt heeft aangevoerd zal naar de verwachting van de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel leiden. Uit het AIDA-rapport blijkt immers niet dat in Zwitserland pushbacks voorkomen. Integendeel, uit het rapport blijkt dat er geen gevallen van pushbacks bekend waren bij de Swiss Refugee council in 2022 en dat er in de verslagperiode geen obstakels voor de overdracht van Dublinclaimanten zijn waargenomen. [14]
13. Gelet op het voorgaande zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die ertoe leiden dat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht kan worden uitgegaan. Uit hetgeen verzoeker heeft aangevoerd is ook niet gebleken dat zijn overdracht onmiskenbaar in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM zoals bedoeld in het Bahaddar-arrest.
14. Het bezwaar heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; bijvoorbeeld de uitspraken van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8704, en 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3405.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494, (
6.Verordening (EU) nr. 604/2013.
7.Richtlijn 2008/115/EG.
8.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.The Asylum Information Database.
11.AIDA
12.Het voornemen van 17 maart 2023, pagina 3.
13.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2020:2592.
14.AIDA