In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in bewaring was gesteld, heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Zwitserland, gepland op 4 juli 2023. Hij verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om deze overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker vrijgesteld wordt van griffierecht vanwege zijn gebrek aan inkomen en vermogen.
De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld, waaronder de stelling dat de overdracht in strijd is met zijn recht op een effectief rechtsmiddel en dat er gewijzigde omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet adequaat is gehoord in de asielprocedure en dat er bedreigingen zijn in Zwitserland. Verweerder heeft echter gesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken en dat de voorgenomen overdracht niet in strijd is met de relevante Europese regelgeving.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.