ECLI:NL:RBDHA:2023:9829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.R. den Toonder, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zonder geldig reisdocument Nederland is binnengekomen en onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, en dat er zicht op uitzetting naar Marokko was, ondanks het feit dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hadden gereageerd op de aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.16405
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1988] .
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die
niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid; 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eisers stelling, dat zijn paspoort in Turkije is gestolen, bevestigt dat hij Nederland niet op de voorgeschreven manier is ingereisd. Eiser werkt ook niet voldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Dat in de asielprocedure zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht, betekent niet dat deze ook zijn vastgesteld zoals wordt bedoeld in artikel 5.1b van het Vb. Eiser heeft weliswaar een kopie van een verlopen paspoort overgelegd, maar dit is onvoldoende om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Eiser betwist niet dat hij niets heeft gedaan om alsnog aan geldige documenten te komen. Dit wordt bevestigd door zijn verklaring in het vertrekgesprek van 7 juni 2023 dat hij geen inspanningen zal verrichten om terug te keren naar Marokko.
4. De zware gronden onder 3a en 3d zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting
5. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko. Eiser verblijft al sinds 13 februari 2023 in bewaring. Verweerder heeft op 20 februari 2023 een aanvraag voor een laissez-passer (lp) ingediend en daarop gerappelleerd, maar dit heeft niet tot een reactie van de Marokkaanse autoriteiten geleid.
6. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting is naar Marokko, zowel in het algemeen als in het bijzonder voor eiser. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 14 november 20221 geoordeeld dat er
in het algemeen weer zicht op uitzetting is naar Marokko. In de omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten tot op heden nog niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er voor eiser geen zicht op uitzetting is. In dit verband acht de rechtbank verder van belang dat de Marokkaanse autoriteiten niet op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken voor eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
7. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Zijn verklaring in het gehoor voorafgaande aan de
1. ECLI:NL:RVS:2022:3269, bevestigd bij uitspraak van 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1968 .
inbewaringstelling dat hij begrijpt dat hij niet in Nederland mag zijn en dat hij Nederland daarom zal verlaten, omdat hij niet opgesloten wil worden, is een indicatie dat hij zich zal houden aan een meldplicht. Verder heeft hij geen strafblad en dient rekening gehouden te worden met de totale duur van de bewaring.
8. De beroepsgrond slaagt niet. De gronden van de maatregel veronderstellen dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarbij komt dat eiser in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 2 juni 2023 heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Marokko, maar naar Groot-Brittannië wil gaan. Gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiser zich aan een eventuele meldplicht zal houden. Verweerder hoefde daarom in de verklaring van eiser dat hij Nederland zal verlaten en/of de omstandigheid dat hij geen strafblad heeft, geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. Daarnaast heeft verweerder in de maatregel van bewaring afdoende gemotiveerd waarom de door eiser naar voren gebrachte medische omstandigheden niet leiden tot het opleggen van een lichter middel. Voor zover eiser verder stelt dat er een verzwaarde belangenafweging dient plaats te vinden gezien de duur van de bewaring, ziet de rechtbank daar nog geen aanleiding toe.
Ambtshalve toetsing
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
2 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.