Beoordeling door de rechtbank
9.
De rechtbank beoordeelt de herziening van het recht op bijstand van eiseres over de periodes van 1 november 2018 tot en met 31 augustus 2019 en 12 november 2019 tot en met 31 december 2020 en de terugvordering van een bedrag van in totaal € 21.407,98 bruto. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
10. De rechtbank stelt vast dat alleen in geschil is of er sprake is geweest van een oncontroleerbare, contante geldstroom. Daarbij verschillen partijen van mening of eiseres het verschil tussen haar controleerbare uitgaven voor levensonderhoud en de toepasselijke NIBUD-norm voldoende heeft verklaard.
Kosten van levensonderhoud lager dan NIBUD-norm
11.
Besluiten tot herziening en terugvordering van bijstand zijn belastende besluiten. Het is daarom volgens vaste rechtspraak aan het college om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
12. Naar vaste rechtspraak vormt de NIBUD-norm een algemeen geaccepteerd richtsnoer om te bepalen hoeveel een alleenstaande of een gezin nodig heeft voor de betaling van de kosten van levensonderhoud.De minimale kosten voor levensonderhoud voor een alleenstaande van 49 jaar bedroeg in 2019 € 181,20 per maand.
13. Uit de bankafschriften van eiseres blijkt dat zij in de te beoordelen periodes gedurende 16 van de 24 maanden aanzienlijk minder controleerbare uitgaven voor levensonderhoud had dan de voor haar toepasselijke NIBUD-norm. Van de overige acht maanden was in vier maanden sprake van uitgaven boven de NIBUD-norm. In de andere vier maanden lag het bedrag onder de NIBUD-norm, maar was het verschil niet dermate groot dat het college – in samenhang met de verklaring van eiseres dat zij 1 à 2 keer in de maand ondersteuning van haar zoon kreeg ter hoogte van € 20,-- per keer – voor deze maanden is uitgegaan van uitgaven overeenkomstig de NIBUD-norm. Het college is er daarbij van uitgegaan dat alle contante geldopnames zijn besteed aan kosten voor levensonderhoud en heeft uitgaven bij winkels als Kruidvat en Action aangemerkt als kosten voor levensonderhoud.
14. Eiseres heeft tegenover de sociaal rechercheurs verklaard dat zij 1 à 2 keer per maand ondersteuning ontvangt van haar zoon in de vorm van boodschappen, van ongeveer € 20,-- per keer. Zij heeft verder verklaard dat zij, als zij in een goede bui is, een paar keer per week kookt. Als haar zoon komt, kookt ze. Ze kookt dan ook voor haar moeder. Ze eet ook regelmatig bij haar moeder. Ze doet minimaal één keer per week boodschappen en betaalt die soms contant en soms met de pas. Ze gaat niet naar de voedselbank. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde aangegeven dat er geen sprake is van structurele ondersteuning door haar zoon en haar moeder. In het beroepschrift is aangegeven dat eiseres wegens haar hoge vaste lasten niet veel aan eten uitgeeft en dat zij, als zij bij haar netwerk op bezoek was, kon aanschuiven als er werd gegeten. Ter zitting is nog verklaard dat eiseres contant geld opnam, waar zij langere tijd van leefde. Zij deed vaak goedkoop boodschappen op de markt aan het einde van de dag.
15. Door het college is ter zitting opgemerkt dat over de periode vanaf januari 2020 wel sprake is geweest van een aantal pinbetalingen door eiseres en dat de verklaring van eiseres ten aanzien van haar kosten van levensonderhoud over die periode aannemelijk zou kunnen zijn. Ten aanzien van de periode tot januari 2020 blijft het college bij zijn standpunt dat er nauwelijks sprake is van pinbetalingen en dat er een grote discrepantie is tussen de controleerbare uitgaven voor levensonderhoud en de NIBUD-norm, waarvoor eiseres geen plausibele verklaring heeft gegeven.
16. De rechtbank is van oordeel dat voor de periode vanaf januari 2020 (de periodes 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020, 1 tot en met 31 juli 2020, 1 tot en met 30 september 2020 en 1 november 2020 tot en met 31 december 2020) door eiseres een voldoende plausibele verklaring is gegeven voor het verschil tussen de uitgaven voor levensonderhoud en de NIBUD-norm. Op haar bankafschriften is – naast een aantal contante geldopnames – een aantal pinbetalingen bij supermarkten, andere levensmiddelenzaken en een restaurant te zien. Eiseres heeft aangegeven dat zij vanwege haar hoge vaste lasten zuinig leefde, over een langere periode boodschappen deed met contant opgenomen geld en regelmatig bij haar netwerk mee at. Het verschil tussen de controleerbare uitgaven en de NIBUD-norm is niet dermate groot dat haar verklaring niet plausibel geacht kan worden.
Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat er over de betreffende periodes sprake was van een oncontroleerbare, contante geldstroom, dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door hierover geen duidelijkheid te verschaffen en dat het recht op bijstand over deze periodes niet is vast te stellen. In zoverre is het beroep gegrond.
17. Ten aanzien van de periode vóór 1 januari 2020 (de periodes 1 november 2018 tot en met 31 januari 2019, 1 maart 2019 tot en met 30 april 2019 en 1 juni 2019 tot en met 31 juli 2019) is de rechtbank van oordeel dat door eiseres geen voldoende plausibele verklaring is gegeven voor het grote verschil tussen de uitgaven in levensonderhoud en de NIBUD-norm. Uit haar bankafschriften volgt dat zij in de maanden januari tot en met oktober 2019 in het geheel geen pinbetalingen heeft gedaan. In de maanden november 2018, december 2018, november 2019 en december 2019 heeft zij nauwelijks pinbetalingen gedaan, namelijk ter hoogte van respectievelijk € 18,06, € 16,11, € 27,93 en € 25,81. De contante geldopnames zijn niet van zodanige omvang dat hiermee de grote discrepantie kan worden verklaard. De omvang van de ondersteuning die eiseres heeft gekregen, in de vorm van boodschappen en mee kunnen eten bij haar netwerk, is onduidelijk gebleven. Eiseres heeft hierover verschillende verklaringen afgelegd. Haar stellingen zijn ook niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens, zoals verklaringen van de betreffende personen. Niet aannemelijk geworden is dat de omvang van de ondersteuning zodanig was, dat hiermee de grote discrepantie kan worden verklaard.
Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er over de betreffende periodes sprake was van een oncontroleerbare, contante geldstroom. Door geen duidelijkheid te geven over de contante geldstroom heeft eiseres haar inlichtingenverplichting geschonden. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat ten aanzien van de betreffende maanden het recht op bijstand niet is vast te stellen. Op grond van het dossier zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om het recht over deze maanden schattenderwijs vast te stellen. In zoverre slaagt het beroep niet.