ECLI:NL:RBDHA:2023:9737
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn echtgenote. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft op 29 juni 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had eerder verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig was toegewezen, en nu definitief is toegewezen, gezien de financiële situatie van eiser.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser had zijn aanvraag op 4 april 2022 ingediend, en de beslistermijn was verlengd naar zes maanden. De rechtbank constateert dat de termijn voor het nemen van een besluit op 10 oktober 2022 verstreken was. Eiser heeft verweerder op 6 januari 2023 in gebreke gesteld en op 10 april 2023 beroep ingesteld, wat tijdig is.
De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen een redelijke termijn alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en proceskosten van € 418,50 aan eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval een termijn van twintig weken voor het nemen van een besluit redelijk is, gezien de omstandigheden van de zaak.