In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, ingediend op 9 september 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 mei 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiseres op 9 mei 2023 verzocht om te bevestigen of deze inwilligende beslissing aanleiding geeft om het beroep in te trekken, maar eiseres heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank oordeelt dat, voor zover het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit, met de inwilliging van de aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Eiseres heeft geen procesbelang meer, waardoor het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Daarnaast heeft eiseres verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen, maar de staatssecretaris heeft in het besluit van 2 mei 2023 geconcludeerd dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het besluit van 2 mei 2023 kennelijk ongegrond is.
De rechtbank overweegt verder dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor eiseres eindigde op 9 maart 2023, maar dat deze termijn is verlengd met negen maanden door de inwerkingtreding van WBV 2022/22. Hierdoor eindigt de beslistermijn pas op 9 december 2023. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is, wat betekent dat de ingebrekestelling van 14 maart 2023 te vroeg is ingediend. Gelet op deze omstandigheden bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag, niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 2 mei 2023 ongegrond.