ECLI:NL:RBDHA:2021:16476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/681 en AWB 20/9361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op humanitaire gronden met betrekking tot gezinsleven en privéleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Surinaamse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van tijdelijke humanitaire gronden, waarbij hij zich beroept op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in verband met zijn gezinsleven met zijn twee minderjarige dochters. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de rechtbank oordeelde dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder woog dan de persoonlijke belangen van de eiser en zijn dochters. De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedtaken verrichtte voor zijn dochters, en dat zijn banden met Suriname sterker waren dan die met Nederland. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke voorziening. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan specifieke voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor verblijfsrechten op basis van gezinsleven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/681 en AWB 20/9361
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 13 september 2021 de zaak tussen
[eiser/verzoeker] ,geboren [1978] , van Surinaamse nationaliteit, eiser/verzoeker,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna: eiser) om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 20/9361).
Bij besluit van 2 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening is aangemerkt als ingediend hangende het beroep. [1]
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting. Voor verweerder is zijn gemachtigde naar zitting gekomen.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft in de procedure over de voorlopige voorziening verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe.
Inleiding
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 21 maart 2018 gevraagd om een verblijfsdocument EU/EER met de aantekening ’’Residence card for a family member of EU citizen’’. Dit wordt ook wel een Chavez-Vilchez [2] verblijfsrecht genoemd. Eiser wilde verblijf bij zijn minderjarige dochter [A] , geboren op [2018] . [A] heeft de Nederlandse nationaliteit. De aanvraag is op 18 september 2018 afgewezen. Eiser heeft hiertegen geprocedeerd, maar bij de uitspraak [3] van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 april 2020, is het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep is op 24 juni 2020 ongegrond verklaard. [4]
3. Met zijn huidige aanvraag wil eiser verblijf op humanitaire gronden. Eiser heeft inmiddels nog een dochter gekregen. Zijn dochter heet [B] , is geboren op [2020] en heeft ook de Nederlandse nationaliteit. Eiser wil voor zijn dochters zorgen en vindt dat hem daarom verblijf in Nederland moet worden toegestaan.
Reden van afwijzing
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Eiser beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en komt volgens verweerder niet voor vrijstelling in aanmerking. Volgens verweerder kan eiser zijn zorg- en opvoedingstaken vanuit Suriname verrichten. Verweerder heeft daarbij meegewogen dat eiser weinig tot geen omgang met zijn dochters heeft gehad. Ook ten aanzien van eisers privéleven in Nederland heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Artikel 8 van het EVRM
5. Eiser beroept zich op de vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM. [5] Eiser wijst op het gezinsleven met zijn minderjarige dochters en zijn opgebouwde privéleven in Nederland.
Gezinsleven
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met zijn twee minderjarige dochters gezinsleven heeft als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelt dat verweerder desondanks tot de conclusie mocht komen dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser en zijn dochters, zodat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder hoefde eiser dus ook niet vrij te stellen van het mvv-vereiste. De rechtbank licht haar oordeel als volgt toe.
7. Verweerder heeft in het nadeel van eiser mogen meewegen dat de dochters van eiser onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst. Eiser heeft niet betwist dat hij slechts één keer per week begeleid omgang heeft met [A] . Van een verdere invulling van het gezinsleven met zijn dochters is niet gebleken. De rechtbank begrijpt dat het, gelet op de jonge leeftijd van de kinderen, thans lastig is om via moderne communicatiemiddelen een wezenlijke bijdrage te leveren aan hun opvoeding, maar verweerder mocht meewegen dat eiser ook in Nederland een geringe rol in de zorg- en opvoedingstaken van zijn dochters heeft en dat eisers wens om die rol uit te breiden tot op heden nog niet is vervuld. Bovendien is niet gebleken dat eiser niet op afstand kan bijdragen aan de zorg en opvoeding van zijn dochters. Verweerder heeft ook in het nadeel van eiser mee mogen wegen dat eiser geen verblijfsrecht had in Nederland toen hij het gezinsleven startte en hij er daarom niet op kon vertrouwen dat hij het gezinsleven in Nederland mocht gaan uitoefenen.
8. De stelling van eiser dat hij vanwege het coronavirus niet naar Suriname kan reizen en dat hij niet voldoende geld heeft om meerdere keren naar Nederland te reizen om zijn dochters te bezoeken, leidt niet tot een ander oordeel. Beide omstandigheden gelden namelijk ook voor andere vreemdelingen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden.
Privéleven
9. Over het privéleven van eiser heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank ook op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij maar voor een korte periode rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Daarnaast heeft verweerder mogen meewegen dat de banden van eiser met Surinam sterker zijn dan zijn banden met Nederland. Eiser is geboren en getogen in Suriname en heeft daar tot zijn achtendertigste gewoond. Verder kent eiser de Surinaamse taal en cultuur. Gelet daarop mag worden aangenomen dat eiser zich in Suriname kan hervestigen. Dat eiser inmiddels een basisopleiding Nederlands recht heeft afgerond, weegt niet op tegen de andere relevante feiten en omstandigheden.
Chavez-Vilchez
10. Eiser heeft bij zijn aanvraag ook gesteld dat hij een Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft en daarom moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
11. De rechtbank overweegt als volgt. In de vorige verblijfsprocedure van eiser ging het ook om een Chavez-Vilchez verblijfsrecht. Dit houdt een zogenaamd afgeleid verblijfsrecht in: eiser zou in Nederland mogen blijven bij zijn minderjarige Nederlandse kinderen, zodat de kinderen niet gedwongen worden de Europese Unie te verlaten door hun vader te moeten volgen naar Suriname. Om in aanmerking te komen voor dit verblijfsrecht gelden een aantal cumulatieve voorwaarden. [6] Eén van die voorwaarden is dat eiser moet aantonen dat hij daadwerkelijke zorg- en/of opvoedtaken verricht voor zijn dochters.
12. In de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 20 april 2020, is al geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk meer dan marginale zorg- en/of opvoedtaken verricht. De rechtbank ziet in de huidige procedure van eiser geen reden om anders te oordelen. Het blijkt namelijk niet dat de omgang tussen eiser en zijn dochters inmiddels is uitgebreid of is veranderd. Eiser heeft nog steeds alleen een omgangsregeling met zijn oudste dochter [A] en ziet haar één keer in de week onder begeleiding. Daarnaast volgt uit de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 november 2019 dat er sinds 3 september 2019 geen bezoeken tussen eiser en [A] hebben plaatsgevonden. Dat eiser de omgang met [A] wil uitbreiden en bezig is met een omgangsregeling voor zijn jongste dochter, leidt niet tot een ander oordeel. De wens van eiser om de omgang met zijn dochters uit te breiden, is namelijk een onzekere toekomstige gebeurtenis.
13. Om te onderbouwen dat eiser zorg- en/of opvoedtaken verricht, heeft hij nog een beschikking van de familierechter van 24 juni 2020 overgelegd. Weliswaar is deze beschikking incompleet, maar de rechtbank ziet geen reden om eiser een nadere termijn te geven om alsnog een volledige versie over te leggen. De reden daarvoor is dat partijen het er over eens zijn hoe vaak eiser zijn dochters zag toen het bestreden besluit werd genomen.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ook niet op grond van het Chavez-arrest tot vrijstelling van het mvv-vereiste moeten overgaan.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond.
16. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Naar het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017,C-133/15.
4.Deze uitspraak is niet gepubliceerd.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.