In deze zaak heeft eiseres op 2 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, ingediend op 3 juni 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 25 mei 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke is gesteld op 14 april 2023. Hierdoor is het beroep tijdig ingediend en kennelijk gegrond.
Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De rechtbank legt verweerder een termijn op van twee weken om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er reden om een langere termijn van twintig weken op te leggen, gezien de omstandigheden van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bevat de mogelijkheid voor verweerder om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de relevante artikelen van de Awb en de Vreemdelingenwet 2000, en heeft de belangen van eiseres en verweerder zorgvuldig afgewogen.