ECLI:NL:RBDHA:2023:9693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
NL23.13400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel

In deze zaak heeft eiseres op 2 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, ingediend op 3 juni 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 25 mei 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke is gesteld op 14 april 2023. Hierdoor is het beroep tijdig ingediend en kennelijk gegrond.

Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De rechtbank legt verweerder een termijn op van twee weken om een besluit bekend te maken, maar in dit geval is er reden om een langere termijn van twintig weken op te leggen, gezien de omstandigheden van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bevat de mogelijkheid voor verweerder om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de relevante artikelen van de Awb en de Vreemdelingenwet 2000, en heeft de belangen van eiseres en verweerder zorgvuldig afgewogen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13400

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Y. Khdim).

Procesverloop

Eiseres heeft op 2 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, ingediend op 3 juni 2022.
Verweerder heeft op 25 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 3 juni 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentig dagen beslissen. Onder verwijzing naar hetzelfde artikel heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 1 december 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 14 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
Nadere termijn voor het nemen van een besluit en rechterlijke dwangsom
3. Eiseres verzoekt de rechtbank verweerder op te dragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en om daarbij een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen, of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023. [1] Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [2] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. In het geval van eiser heeft verweerder, gelet op het dossier, weliswaar de ontvangst van de aanvraag bevestigd, maar verder nog niet naar de aanvraag gekeken. In dergelijke gevallen bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken. De rechtbank wijkt hiermee af van de lijn in de geciteerde uitspraak van de zittingsplaats Arnhem, waar in dergelijke gevallen een nadere beslistermijn van acht weken wordt opgelegd, die wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. Door direct twintig weken op te leggen biedt de rechtbank aan verweerder op voorhand voldoende tijd om nader onderzoek uit te voeren en geeft bovendien direct duidelijkheid aan alle partijen over de nadere termijn voor het besluit.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
Bestuurlijke dwangsom en proceskosten
9. Eiseres verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
10. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (duizendvierhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent)
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.