ECLI:NL:RBDHA:2023:9652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
NL22.23577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot familie- en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Afghaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 oktober 2022, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag ongegrond werd verklaard. De aanvraag was ingediend door haar zoon, referent, die in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning asiel heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 maart 2023, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, en dat er geen hechte persoonlijke banden waren met de kleinkinderen van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij buiten de aanwezigheid van referent niet zelfstandig kan functioneren, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23577

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Hannink).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door [naam 2] (referent) ingediende aanvraag voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van zijn moeder en zijn vader met als verblijfsdoel “
verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]” op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hum gemachtigden. Referent is wel verschenen, evenals een tolk.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Op 1 mei 2020, door verweerder ontvangen op 4 mei 2020, is namens referent verzocht om een mvv met het verblijfsdoel “
familie en gezin” voor zijn vader [naam 3] en moeder [naam 1] (eiseres), beiden van Afghaanse nationaliteit. Blijkens de overgelegde overlijdensakte van 5 augustus 2021 is de vader van referent op 19 mei 2021 overleden. Referent is geboren op [geboortedatum 2] en heeft eveneens de Afghaanse nationaliteit. Op 20 december 2019 is hij in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel vanwege zijn werkzaamheden als tolk in Kandahar en Uruzgan voor het Nederlandse leger.
1.2.
Bij besluit van 1 juni 2021 heeft verweerder de mvv-aanvraag afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake is van een familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, nu eiseres en referent niet een meer dan gebruikelijke band hebben (“
more than normal emotional ties”) als bedoeld in paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Verder vindt verweerder dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden die de gebruikelijke omgang overstijgen (“
close family ties”) tussen eiseres en haar kleinkinderen. Aan een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM wordt volgens verweerder dan ook niet toegekomen. Voor zover er wel gezinsleven tussen eiseres en de kleinkinderen zou moeten worden aangenomen, vindt verweerder dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres en dat er daarom geen reden is om haar in dat geval toch een verblijfsvergunning te geven. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan van het beleid moet worden afgeweken.
1.3.
Tegen het hiervoor genoemd besluit is namens eiseres beroep ingesteld dat door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 26 januari 2022 ongegrond is verklaard (AWB 21/3880). Hierin heeft de rechtbank - kort samengevat - geoordeeld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van more than normal emotional ties en dus evenmin van een beschermingswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ook is geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referent niet verder gaat dan de normale afhankelijkheid tussen ouders en hun meerderjarige kinderen. Ten aanzien van de zorg heeft de rechtbank geoordeeld dat referent de afgelopen jaren geen praktische zorg aan eiseres heeft verleend en dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres voor hulp en zorg afhankelijk is van referent. Ook is door de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet heeft uitgelegd op welke wijze de belangen van de kleinkinderen onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming.
1.4.
Bij uitspraak van 15 augustus 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2006), het namens eiseres ingediende hoger beroep gegrond verklaard, de hiervoor onder 1.3. genoemde uitspraak vernietigt en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Redengevend hiervoor is dat verweerder alsnog een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dient te maken.
1.5.
Vervolgens heeft op 26 september 2022 een “
hoorzitting nareis” met referent plaatsgevonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het op 24 november 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat tussen referent en eiseres geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, dat geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM wordt aangenomen tussen eiseres en haar kleinkinderen en dat de belangenafweging in het nadeel van referent uitvalt.
2.1.
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen namens haar in dat verband is aangevoerd, wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.
Ten aanzien van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
3. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003) volgt dat het al dan niet bestaan van “
een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie” tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt eveneens uit vaste rechtspraak, zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:695) en van 16 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:758) dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder omtrent de vaststelling of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiseres in financieel opzicht slechts in geringe mate afhankelijk is van referent. Hiervoor heeft verweerder van belang mogen achten dat referent zelf geen financiële hulp biedt aan eiseres, in tegenstelling tot zijn in Zweden woonachtige broer. Dat referent inspanningen verricht om via opleidingen en trainingen een baan te vinden ter verkrijging van vermogen om daarmee zijn moeder financieel te ondersteunen is weliswaar prijzenswaardig, maar betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis en maakt niet dat thans sprake is van financiële afhankelijkheid. In de omstandigheid dat referent met zijn echtgenote en kinderen tot aan het vertrek uit Afghanistan hebben samengewoond met eiseres en steun en zorgverlening hebben verleend, heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven te zien voor de conclusie dat sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder wordt hieromtrent in zijn standpunt dat het gebruikelijk is dat referent met zijn gezin heeft samengewoond met eiseres.
3.2.
Daarnaast heeft verweerder ook kunnen overwegen dat geen sprake is van exclusieve afhankelijkheid. Hiervan is pas sprake als er bepaalde zorg werd geleverd die door niemand anders kan worden geboden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder van belang mogen achten dat de ouders van referent in elkaars zorgbehoeften hebben voorzien en dat met het wegvallen van de vader van referent niet is gebleken van exclusieve afhankelijkheid van eiseres richting referent. Van belang daarbij is (mede) dat eiseres wordt bijgestaan door haar buren. In aanvulling hierop wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat uit de verklaringen van referent weliswaar blijkt dat de gezondheidssituatie van eiseres is verslechterd, maar dat niet (met medische stukken) is aangetoond dat haar medische situatie dusdanig is dat zij buiten de afwezigheid van referent niet meer zelfstandig kan functioneren. De rechtbank stelt vast dat in de aanvullende gronden van beroep van 24 februari 2023 is aangevoerd dat de familie zoekt naar een mogelijkheid om eiseres naar Pakistan te laten overbrengen voor een openhartoperatie en dat ter zitting is gebleken dat dit is gelukt. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat eiseres (benodigde) zorg ontvangt en daarbij niet enkel afhankelijk is van referent.
3.3.
Verweerder wordt ook gevolgd in het standpunt dat eiseres een zeer sterke binding heeft met Afghanistan, nu zij daar haar gehele leven woonachtig is geweest. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 1 december 2022 (NL22.6489), is namens eiseres aangevoerd dat verweerder de belangen omtrent de afhankelijkheid tussen referent en zijn (zieke) moeder onvoldoende heeft gewogen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in onderhavige procedure de “
bijkomende elementen van afhankelijkheid” voldoende heeft gewogen en dat derhalve het beroep op voornoemde uitspraak niet kan slagen.
4. Ten aanzien van de kleinkinderen van eiseres oordeelt de rechtbank als volgt. Tussen een minderjarig kind en grootouder is alleen sprake van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, als de grootouder een hechte, persoonlijke band heeft met het kleinkind. Verweerder wordt gevolgd in het standpunt dat uit de genoemde feiten en omstandigheden niet is gebleken dat hiervan sprake is. Het enkel samenwonen met kleinkinderen maakt niet dat dit de gebruikelijke banden tussen een grootouder en kleinkind overstijgt. Evenmin is gebleken dat eiseres afhankelijk is van de zorg van haar kleinkinderen of andersom. Het gemis dat optreedt indien een minderjarig kind gescheiden is van een grootouder waarmee nauw contact is geweest, heeft verweerder als “gebruikelijk” mogen aanmerken. In aanvulling hierop heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het contact op afstand kan worden voortgezet zoals dat ook thans gebeurt. Omtrent de belangenafweging van de kleinkinderen is namens eiseres eveneens een beroep gedaan op de hiervoor onder 3.3. genoemde uitspraak van 1 december 2022. Dit beroep slaagt evenmin, omdat in die uitspraak de lange proceduretijd (de aanvraag dateerde van 21 april 2017 en het besluit van 17 maart 2022) een rol speelde, hetgeen in onderhavige procedure niet het geval is.
5. Bij de belangenafweging heeft verweerder (ook) kunnen wijzen op het economisch belang van Nederland. Hierbij heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen laten wegen dat referent thans een bijstandsuitkering ontvangt. Dit betekent dan ook dat het verblijf van eiseres, die vanwege haar (hoge) leeftijd en lichamelijke klachten zelf geen arbeid kan verrichten, kosten met zich mee gaat brengen die de Nederlandse staat moet betalen, zoals huisvesting, gezondheidszorg, levensonderhoud en integratie.
Ten aanzien van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat referent herenigd dient te worden met eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft hieromtrent van belang mogen achten dat eiseres nooit een verblijfsrecht in Nederland heeft gehad. Ook heeft verweerder ten aanzien van de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiseres voor haar persoonlijke veiligheid specifiek van referent afhankelijk is. Verder heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat niet is gebleken dat de ouders van referent (in grote mate) hebben bijgedragen in de zorg en opvoeding van de kinderen van referent of dat zij op andere wijze belangrijke ondersteuning aan hen hebben geboden. Daarnaast heeft verweerder ten aanzien van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ook kunnen overwegen dat eiseres al haar hele leven in Afghanistan woont en daarom geen sterke binding heeft met Nederland. Ook wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat onvoldoende is aangetoond dat eiseres de zorg voor de kinderen heeft overgenomen, (mede) gelet op de omstandigheid dat de echtgenote van referent altijd samen met eiseres thuisbleef. In aanvulling hierop heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat ook onvoldoende is aangetoond dat de kinderen van referent problemen ondervinden in hun ontwikkeling door het gemis van eiseres.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.