Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1] , eiseres,
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]” op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
Overwegingen
familie en gezin” voor zijn vader [naam 3] en moeder [naam 1] (eiseres), beiden van Afghaanse nationaliteit. Blijkens de overgelegde overlijdensakte van 5 augustus 2021 is de vader van referent op 19 mei 2021 overleden. Referent is geboren op [geboortedatum 2] en heeft eveneens de Afghaanse nationaliteit. Op 20 december 2019 is hij in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel vanwege zijn werkzaamheden als tolk in Kandahar en Uruzgan voor het Nederlandse leger.
more than normal emotional ties”) als bedoeld in paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Verder vindt verweerder dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden die de gebruikelijke omgang overstijgen (“
close family ties”) tussen eiseres en haar kleinkinderen. Aan een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM wordt volgens verweerder dan ook niet toegekomen. Voor zover er wel gezinsleven tussen eiseres en de kleinkinderen zou moeten worden aangenomen, vindt verweerder dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres en dat er daarom geen reden is om haar in dat geval toch een verblijfsvergunning te geven. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan van het beleid moet worden afgeweken.
hoorzitting nareis” met referent plaatsgevonden.
een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie” tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt eveneens uit vaste rechtspraak, zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:695) en van 16 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:758) dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
bijkomende elementen van afhankelijkheid” voldoende heeft gewogen en dat derhalve het beroep op voornoemde uitspraak niet kan slagen.