In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 juli 2010 tot en met 31 augustus 2019. Het college had eerder besloten om een brutobedrag van € 9.543,79 terug te vorderen, maar na bezwaar van eiseres werd dit bedrag aangepast naar € 9.382,20. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij zij aanvoert dat de bijschrijvingen en stortingen op haar bankrekening geen inkomen zijn, maar leningen van derden. De rechtbank oordeelt dat de bijschrijvingen en stortingen wel degelijk als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat deze een terugkerend karakter hebben en kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft aangetoond dat de stortingen geen inkomen zijn en dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door deze niet tijdig te melden aan het college. Hierdoor heeft zij te veel bijstand ontvangen, wat het college verplichtte om het recht op bijstand te herzien en de kosten van bijstand terug te vorderen. Eiseres heeft ook verzocht om een proceskostenvergoeding, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet toewijsbaar is, omdat de besluiten niet zijn herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst haar verzoeken af.