ECLI:NL:RBDHA:2023:9517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
NL23.13338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder in Frankrijk een asielaanvraag ingediend en was van mening dat hij niet veilig naar Frankrijk kon worden teruggestuurd vanwege de situatie daar, die volgens hem in strijd was met de mensenrechten. De rechtbank heeft de zaak op 15 juni 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder via een beeldverbinding aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat Nederland ervan uitgaat dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. De eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Frankrijk zo ernstig is dat hij daar niet veilig kan zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico op schending van zijn rechten zou zijn bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de staatssecretaris het recht had om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: W. Epema).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Zij zijn beiden verschenen via een beeldverbinding.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 9 november 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 6 juni 2017 in Frankrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Om deze reden heeft Nederland de Franse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid van de Dublinverordening. [2] De Franse autoriteiten hebben dit terugnameverzoek op 12 januari 2023 geaccepteerd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Ten aanzien van Frankrijk kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser vreest in een situatie terecht te komen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest, [4] omdat hij door Frankrijk direct zal worden teruggestuurd naar Pakistan. Eiser verwijst in dat kader naar het rapport van AIDA over Frankrijk van 8 april 2022 (update 2021). Uit het rapport blijkt onder meer dat de toegang tot de asielprocedure complex is en dat de kwaliteit van de tolken onder de maat is. Verder volgt uit het rapport en uit diverse nieuwsberichten [5] dat sprake is van structurele opvangproblemen. Uit een uitspraak van het EHRM [6] van 8 december 2022 blijkt daarnaast dat de Franse autoriteiten een toegewezen voorlopige voorziening, waarbij de vreemdelingen recht op opvang kregen van de Franse rechter, niet opvolgden. [7] Eiser wijst verder op zijn persoonlijke ervaringen in Frankrijk. Daaruit blijkt dat klagen bij de Franse autoriteiten over het ontbreken van opvang geen zin heeft. Daarbij komt dat eiser in Frankrijk op straat heeft geleefd en als gevolg hiervan ziek is geworden. Eiser had recht op medische zorg maar dit stopte na één jaar. De overdracht aan Frankrijk mag gelet hierop niet plaatsvinden zonder voorafgaande individuele schriftelijke garanties van de Franse autoriteiten. Tot slot had verweerder de behandeling van eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Verder geldt als uitgangspunt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [8] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [9] Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Eisers meest verstrekkende stelling is dat zijn voorgenomen overdracht aan Frankrijk neerkomt op indirect refoulement omdat Frankrijk hem direct naar Pakistan zal terugsturen. Deze stelling is echter niet onderbouwd en treft ook overigens geen doel, gelet op het volgende. Uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport en de overgelegde nieuwsberichten kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn in Frankrijk, maar hieruit blijkt niet dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De bronnen waar eiser naar verwijst schetsen geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Frankrijk dan de informatie die de Afdeling eerder in haar uitspraken heeft betrokken. In deze uitspraken heeft de Afdeling overwogen dat ten aanzien van Frankrijk nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding anders te oordelen. Bovendien heeft Frankrijk met het accepteren van het terugnameverzoek gegarandeerd de (opvolgende) asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Frankrijk niet (opnieuw) zal worden toegelaten tot de asielprocedure. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat eiser in het verleden er onder vergelijkbare omstandigheden ook in is geslaagd om in Frankrijk een asielaanvraag in te dienen. Daarom is er geen reden om aan te nemen dat eisers na overdracht de toegang tot de asielprocedure zal worden geweigerd.
6. Het claimakkoord heeft ook tot gevolg dat eiser aanspraak maakt op opvang en medische voorzieningen. Individuele garanties zijn daarom niet vereist. Voor zover eiser stelt dat hij toch problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang, medische zorg en andere voorzieningen, dient hij hierover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Het persoonlijk relaas van eiser vormt eveneens geen aanleiding voor een ander oordeel, nu hij zijn gestelde ervaringen in Frankrijk niet heeft onderbouwd met stukken. Ook is gesteld noch gebleken dat eiser in het verleden alle mogelijkheden heeft benut om te klagen over het uitblijven van opvang. De verwijzing naar de uitspraak van het EHRM leidt niet tot een ander oordeel, nu deze betrekking heeft op de individuele situatie van de klagers in die procedure. Voor zover uit deze uitspraak blijkt dat er problemen zijn met de opvang in Frankrijk, heeft de rechtbank hiervoor onder 5 al overwogen dat die problemen niet zodanig structureel zijn dat moet worden aangenomen dat eiser op voorhand van opvang en andere voorzieningen zal worden uitgesloten.
7. Eiser heeft tot slot geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht in zijn geval van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van eisers asielaanvraag, ondanks de verantwoordelijkheid van Frankrijk, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening op zich te nemen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.‘Heel gewoon in Frankrijk: asielzoekers op straat’, Wynia’s Week van 3 september 2022 en ‘Het Franse asielbeleid meet met twee maten’, De Groene Amsterdammer van 30 maart 2022.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918, M.K. and Others v. France.
8.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256 en 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715.
9.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.