ECLI:NL:RBDHA:2023:9451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
NL23.11972 en NL23.11975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigering van asielaanvragen op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Oezbeekse eisers en hun minderjarige kind. De rechtbank heeft de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond verklaard, omdat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eisers niet in behandeling zijn genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat Litouwen als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. De eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 22 mei 2023 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om aanvullende informatie van de verweerder te verkrijgen. De rechtbank heeft overwogen dat de bestreden besluiten zijn gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet, dat bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank heeft ook het belang van het kind in overweging genomen, maar oordeelde dat de procedurele waarborgen in Litouwen voldoende zijn en dat er geen reden is om aan te nemen dat de asielprocedure daar niet eerlijk zou zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Litouwse autoriteiten hen niet zouden helpen of dat er sprake zou zijn van een fundamentele systeemfout in de Litouwse asielprocedure. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.11972 en NL23.11975

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiser

V-nummer: [V-nummer 1]

[naam 2] , eiseres

V-nummer: [V-nummer 2]
tezamen eisers,
mede namens hun minderjarige kind:
[naam 3]
V-nummer: [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 april 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast hebben eisers verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Hierop zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder een aantal vragen van de rechtbank te laten beantwoorden.
Verweerder heeft deze vragen bij bericht van 26 mei 2023 beantwoord. De gemachtigde van eisers heeft hierop bij bericht van 5 juni 2023 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers hebben de Oezbeekse nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] en eiseres is geboren op [geboortedatum 2] . Eisers hebben op 21 november 2021 een asielaanvraag ingediend. Op de door eiseres ondertekende asielaanvraag staat vermeld dat deze aanvraag mede geldt voor het minderjarige kind van eisers.
Besluiten verweerder
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland voor eiseres op 15 februari 2023 en voor eiser op 16 februari 2023 bij Litouwen een verzoek om overname gedaan. Litouwen heeft deze verzoeken aanvaard op 20 februari 2023.
Wat stellen eisers in beroep?3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en verwijzen in de eerste plaats naar hetgeen zij hebben aangevoerd in de zienswijze. Verder stellen zij zich op het standpunt dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat Litouwen verantwoordelijk is. Verweerder mag niet zonder meer aannemen dat eiseres een geldig visum had, maar had nader onderzoek moeten doen nu dat visum niet is geregistreerd in EUVIS [3] . Daarbij komt dat eiser met een visum Nederland is ingereisd, wat maakt dat Nederland verantwoordelijk is. Nederland is ook verantwoordelijk omdat het visum meer dan 6 maanden is verlopen, dat visum eiser daadwerkelijk toegang tot Nederland heeft verschaft en hij het grondgebied van Nederland niet heeft verlaten. Aangezien de minderjarige zoon van eiser is geboren in Nederland is Nederland ook verantwoordelijk voor de asielaanvraag van de zoon. Omdat Nederland verantwoordelijk is voor eiser en de zoon, is het gelet op artikel 11, aanhef en onder a van de Dublinverordening ook verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiseres. Mocht toch worden uitgegaan van de verantwoordelijkheid van Litouwen, dan dient artikel 11 van de Dublinverordening buiten toepassing te blijven. Eisers achten het willekeurig en discriminatoir om minderjarige kinderen automatisch op de asielaanvraag van de moeder bij te schrijven.
Voorts gaat verweerder er ten onrechte vanuit dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog geldt voor Litouwen. Eisers hebben in dit verband verwezen naar de volgende stukken:
  • een rapport van Amnesty International van 27 juni 2022;
  • een rapport van Médecins Sans Frontières van 11 januari 2023;
  • een uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Hannover van 23 februari 2022.
Verder gaat verweerder er ten onrechte vanuit dat eisers zich kunnen wenden tot de Litouwse autoriteiten als Litouwen zich niet houdt aan de Opvang-, Kwalificatie- en Procedurerichtlijn. Dat is niet realistisch en bij voorbaat kansloos. Eisers verwijzen verder naar artikel 6 van de Dublinverordening en stellen dat op grond daarvan het belang van de zoon van eisers moet worden meegewogen in de overweging om eisers terug te sturen naar Litouwen. Het zou voor hun zoon beter zijn als hij in Nederland blijft, omdat de omstandigheden in Nederland beter zijn. Tot slot zijn eisers van mening dat verweerder ten onrechte geen gebruik maakt van de discretionaire bevoegdheid die in artikel 17 van de Dublinverordening is gegeven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar zienswijze
4. De rechtbank overweegt dat de algemene verwijzing naar de zienswijze onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eisers. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eisers in beroep niet concreet hebben aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens eisers niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Visum eiseres
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder er niet van uit heeft mogen gaan dat aan eiseres een geldig visum voor Litouwen is verleend. Het enkele feit dat EUVIS geen melding maakt van een visum is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er een echt bevonden paspoort van eiseres is met daarin het visum met inreisstempels en dat eiseres tijdens het gehoor aanmeldfase van 17 december 2022 zelf ook heeft verklaard dat ze over een visum voor Litouwen beschikte, waarmee ze dat land legaal is ingereisd. Ook is in het overnameverzoek aan Litouwen van 15 februari 2023 vermeld dat eiseres Litouwen met een visum is ingereisd en Litouwen heeft akkoord gegeven op dit verzoek. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bijschrijven kind van eisers op asielaanvraag eiseres
6. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat indien eisers zoon op de asielaanvraag van eiser was bijgeschreven, Nederland verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvragen van eisers en hun zoon. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om te achterhalen hoe het indienen van de asielverzoeken van eisers en hun minderjarige kind feitelijk is gegaan en vervolgens de vraag te beantwoorden op basis waarvan en waarom het asielverzoek van het minderjarige kind van eisers is bijgeschreven op de asielaanvraag van eiseres.
6.1.
In reactie hierop heeft verweerder aangegeven dat vanwege het tijdsverloop niet meer is te achterhalen hoe het indienen van de asielverzoeken van eisers feitelijk is gegaan. Wel is uit navraag gebleken dat tijdens het aanmeldproces gebruik wordt gemaakt van een uniforme werkwijze die is neergelegd in een procesbeschrijving. Hierin staat vermeld welke personen en instanties betrokken zijn bij de aanmeldfase en welke handelingen door wie en op welk moment moeten worden verricht. Uit deze procesbeschrijving blijkt onder meer dat kinderen van nul tot vijftien jaar oud worden toegevoegd aan de asielaanvraag van de moeder en alleen bij afwezigheid van de moeder worden gekoppeld aan een ander persoon.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de onder 6.1. beschreven vaste werkwijze heeft gevolgd en het minderjarige kind heeft bijgeschreven op de asielaanvraag van eiseres. Nu minderjarige kinderen volgens een uniforme werkwijze worden bijgeschreven op de asielaanvraag van de moeder indien deze aanwezig is, is van willekeurige bijschrijving geen sprake. Van belang is verder dat eiseres haar aanvraag waarin op dat moment ook al de aanvraag van haar kind was opgenomen heeft ondertekend. Er moet dan ook vanuit worden gegaan dat op dat moment geen bezwaren bestonden tegen de bijschrijving op haar aanvraag. Evenmin is sprake van een discriminatoire handelswijze. Dat wellicht een andere uniforme werkwijze gekozen had kunnen worden, maakt dit niet anders. Dit betekent dat Litouwen verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres en die van de minderjarige zoon van eisers. Op grond van artikel 11, aanhef en onder a, van de Dublinverordening is Litouwen vervolgens ook verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Het uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Litouwen in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in Litouwen dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest [5] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het HvJ van de EU [6] van 19 maart 2019 [7] . Het is aan eisers om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten blijken dat het beschermingsbeleid in Litouwen evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eisers in Litouwen op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgen, terwijl zij dat in Nederland in beginsel wel krijgen. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de ABRvS [8] sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers geen gegevens verschaft of stukken overgelegd waaruit, zonder een inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvraag, volgt dat Litouwen een fundamenteel ander beschermingsbeleid dan Nederland voert en het interstatelijk vertrouwensbeginsel hier niet meer geldt. De rechtbank overweegt daarbij dat deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, bij uitspraak van 17 oktober 2022 [9] heeft geoordeeld dat ten aanzien van Litouwen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In deze uitspraak is ook het rapport van Amnesty International van 27 juni 2022 en de uitspraak van het Duitse Verwaltungsgericht Hannover van 23 februari 2022 meegewogen. Deze uitspraak is bij uitspraak van 1 november 2022 [10] door de ABRvS bevestigd.
7.2.
Voor zover het gaat om informatie die door eisers is aangehaald en die niet in genoemde uitspraak is meegewogen, geldt het volgende. Het persbericht van Médicins Sans Frontières van 11 januari 2023 betreft eveneens de situatie aan de buitengrens van Litouwen (met Bealrus). Eisers zullen in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Litouwen; zij hoeven dus niet de buitengrens (vanuit Belarus) over te steken. Verder blijkt uit het persbericht niet dat bij Dublinterugkeerders zogeheten pushbacks plaatsvinden. Eisers hebben dus niet aannemelijk gemaakt dat zij als Dublinterugkeerders een risico op pushbacks lopen.
7.3.
Eisers zijn er verder niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Litouwen te vrezen hebben dat de Litouwse asielprocedure en de opvangvoorzieningen systeemfouten bevatten. De Litouwse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd een verzoek om internationale bescherming van eisers in behandeling te nemen. Dat eisers de toegang tot een eerlijke asielprocedure zal worden ontzegd en eisers zullen worden blootgesteld aan ernstige misstanden hebben eisers niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat als eisers menen dat Litouwen handelt in strijd met Europese richtlijnen, zij hierover een klacht kunnen indienen bij de Litouwse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Litouwse autoriteiten eisers niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Belang van het kind en bijzondere omstandigheden
8. De rechtbank overweegt dat artikel 6 van de Dublinverordening niet de verplichting voor Nederland met zich meebrengt om het asielverzoek zelf in behandeling te nemen als er een minderjarig kind bij betrokken is. Verweerder heeft er daarbij ter zitting op gewezen dat het belang van het kind is om bij zijn ouders te verblijven en dat hier rekening mee is gehouden. Dat neemt niet weg dat Nederland het asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening naar zich toe kan trekken als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die overdracht aan Litouwen onevenredig hard zouden maken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eisers niet is gebleken van dergelijke bijzondere individuele omstandigheden. De enkele niet onderbouwde stellingen dat het onderwijs en de sociale voorzieningen in Nederland beter zijn en dat er meer werkgelegenheid is, maken niet dat overdracht van eisers en hun zoon aan Litouwen onevenredig hard is.
Conclusie en gevolgen
9. Verweerder heeft de aanvragen van eisers terecht niet in behandeling genomen. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening 604/2013/EU
3.Europees Visum Informatiesysteem
4.4 Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.5 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
6.6 Hof van Justitie van de Europese Unie
7.7 ECLI:EU:C:2019:218
8.8 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State