ECLI:NL:RBDHA:2023:9417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
NL22.26138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Gabonese nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Gabonese nationaliteit, heeft op 14 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 15 december 2022 afgewezen, omdat de aanvraag als ongegrond werd beschouwd. De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Na aanvullende vragen van de rechtbank en een heropening van het onderzoek, heeft de staatssecretaris op 19 mei 2023 laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank concludeert dat eiser nog steeds belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat er contact is tussen eiser en zijn gemachtigde.

De rechtbank beoordeelt vervolgens de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas, dat onder andere betrekking heeft op problemen door een mislukte staatsgreep in Gabon, problemen met zijn stiefvader en discriminatie vanwege zijn geloof. De staatssecretaris heeft de problemen door de mislukte staatsgreep als ongeloofwaardig geacht, terwijl de andere elementen als geloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eiser een juist referentiekader heeft gehanteerd, rekening houdend met eisers jonge leeftijd en de omstandigheden van zijn verblijf in Gabon.

Uiteindelijk oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is en dat het afwijzende besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser.
1.2.
Eiser stelt van Gabonese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001. Hij heeft op 14 augustus 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.3.
De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 15 december 2022 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.5.
Op 14 april 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en aanvullende vragen gesteld aan de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft deze op 8 mei 2023 beantwoord en de rechtbank op 19 mei 2023 laten weten dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
1.6.
De gemachtigde van eiser heeft op 30 mei 2023 op de beantwoording van de vragen door de staatssecretaris gereageerd en bovendien gereageerd op de melding van de staatssecretaris dat eiser met onbekende bestemming zou zijn vertrokken.
1.7.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om aan te geven of zij behoefte hadden aan een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep is ontvankelijk, maar ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Op 8 januari 2019 zijn militairen van de republikeinse garde het huis van eisers oom binnengevallen. Eiser woonde daar op dat moment met zijn oom en was daar op het moment van de inval ook aanwezig. Eiser is bij de inval gewond geraakt en is meegenomen naar een militair kamp, omdat zijn oom betrokken was bij een militaire coup. Zijn oom is ook meegenomen, maar gescheiden van eiser. Eiser weet niet of zijn oom nog leeft, en zo ja waar hij is. Eiser is in het kamp ondervraagd en gemarteld. Een verpleegster in een ziekenboeg heeft eiser geholpen om het kamp te ontvluchten. Met hulp van zijn schoonvader is hij vervolgens Gabon uitgereisd en via Frankrijk naar Nederland gereisd. Verder is eiser, toen hij nog niet bij zijn oom woonde, door zijn stiefvader gedwongen om drugs te verkopen. Als hij dat niet deed, werd hij door zijn stiefvader geslagen. Ook is eiser in Gabon gediscrimineerd vanwege zijn geloof.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen door de mislukte staatsgreep;
3. problemen met stiefvader;
4. discriminatie vanwege geloof.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de problemen door de mislukte staatsgreep (element 2) ongeloofwaardig worden geacht. De andere elementen (elementen 1, 3 en 4) worden geloofwaardig geacht, maar leiden er niet toe dat eiser kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep?
5. De staatssecretaris stelt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en heeft de rechtbank verzocht te beoordelen of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat wanneer de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. De vreemdeling heeft in dat geval geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Dit is alleen anders als een vreemdeling laat weten dat hij nog contact met zijn gemachtigde heeft en dus nog steeds prijs stelt op de door hem verzochte bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft en waar hij verblijft. En dat de gemachtigde nog contact heeft met de vreemdeling over de voortgang van de procedure en de keuzes die daarin moeten worden gemaakt. [1]
5.2.
De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank desgevraagd laten weten dat eiser (vermoedelijk onder psychische druk) de opvang heeft verlaten. De gemachtigde heeft nog contact met hem en weet dat hij wordt geholpen door een noodopvangorganisatie bij de gemachtigde in de regio. De gemachtigde probeert hem ook weer terug te laten keren naar de opvang, maar dit wordt beperkt door de negatieve ervaringen die eiser heeft in Ter Apel en de psychische klachten waar hij mee te kampen heeft.
5.3.
Omdat de gemachtigde heeft aangegeven dat er tussen hem en eiser nog altijd contact is en hij weet waar eiser verblijft, moet worden aangenomen dat eiser nog altijd belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Dit betekent dat het beroep ontvankelijk is.
Is de staatssecretaris, gelet op onder meer eisers jonge leeftijd, bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van een juist referentiekader uitgegaan?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris, gelet op zijn jonge leeftijd en positie in het verhaal, bij de beoordeling van zijn asielaanvraag van een onjuist referentiekader is uitgegaan. De staatssecretaris blijft in het bestreden besluit bij de aanname dat als iemand een jaar lang bij een ander persoon in huis is, hij daarmee uitgebreid kan verklaren over de politieke overtuiging en activiteiten van die persoon, ook als het om de relatie tussen een volwassene en een kind gaat. De staatssecretaris heeft niet onderbouwd op welke feiten, landeninformatie of ervaringsgegeven dit is gebaseerd. Daarbij is van belang dat eiser nog maar relatief kort bij zijn oom woonde. Het is niet aannemelijk dat zijn oom de informatie zal delen met anderen dan de direct betrokkenen.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat zowel tijdens de gehoren als in het voornemen van een juist referentiekader is uitgegaan. Van eiser is niet verwacht dat hij in detail kon verklaren, maar wel dat hij op hoofdlijnen kon verklaren. Dat wat aan hem is tegengeworpen, is op zijn minst de kennis die van iemand mag worden verwacht die zijn land van herkomst achter zich laat. Eiser kan basale dingen uit het asielrelaas niet benoemen. Dat hij niets weet omdat zijn oom en hij er niet over spraken, kan niet worden gevolgd, omdat van iemand die een jaar bij een ander in huis woont mag worden verwacht dat hij personen ziet komen en gaan en daarover kan verklaren.
6.2.
Eisers betoog slaagt niet. De staatssecretaris is, gelet op eisers leeftijd, van een juist referentiekader uitgegaan. De staatssecretaris heeft van eiser namelijk niet verwacht, zo blijkt uit het bestreden besluit, dat hij op detailniveau kon verklaren, maar mocht wel van eiser verwachten dat hij op hoofdlijnen kon verklaren. De staatssecretaris heeft aan eiser tegengeworpen dat hij uitsluitend heeft verklaard dat zijn oom ambtenaar was, op het stadhuis werkte en dat hij stoelen moest klaarzetten voor een groep van tien mensen die weleens bij zijn oom langskwam. De staatssecretaris stelt terecht dat niet valt in te zien dat eiser niet méér weet van de politieke activiteiten van zijn oom, nu hij meer dan een jaar bij hem in huis heeft gewoond. Eiser was op dat moment 17 jaar en naar eigen zeggen geïnteresseerd in de politieke overtuiging van zijn oom. Hij heeft namelijk tijdens het nader gehoor verklaard dat hij geprobeerd heeft erachter te komen wat die politieke overtuiging was. Dat de staatssecretaris van eiser verwachtte dat hij uitgebreid kon verklaren over zijn ooms politieke overtuiging en activiteiten, zoals eiser betoogt, is niet gebleken. De staatssecretaris werpt eiser immers uitsluitend tegen dat hij niet méér kan verklaren dan de zeer beperkte verklaringen die hij heeft afgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris de problemen door de mislukte staatsgreep niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en is het besluit op dit punt zorgvuldig voorbereid en voldoende gemotiveerd?
Verklaringen over gezinnen die zijn meegenomen en over een massagraf
7. Eiser betoogt dat zijn verklaringen, dat veel gezinnen en ouders zijn meegenomen en dat er een gerucht ging over een massagraf, niet strijdig zijn met landeninformatie. Het grote aantal slachtoffers waarover eiser spreekt relateert hij niet aan de mislukte staatsgreep, maar aan de algemene situatie en het optreden tegen opposanten van het regime. Ook het massagraf verwijst niet specifiek naar de nasleep van de staatsgreep. Eiser maakt met deze verklaringen vooral duidelijk hoe er in de dictatuur van zijn land wordt omgegaan met politiek opposanten. Daarnaast is niet uitgesloten dat er ook is opgetreden tegen andere verdachten van betrokkenheid bij de staatsgreep dan de coupplegers die worden genoemd in de informatie waarnaar de staatssecretaris verwijst. Als eiser op dit punt uitgebreider had moeten verklaren, zo betoogt eiser verder, dan had de staatssecretaris moeten motiveren welke informatie is gemist en op welke plaats in het gehoor dan is doorgevraagd. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt niet dat de staatssecretaris eiser heeft duidelijk gemaakt dat eiser uitgebreider had moeten verklaren. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eisers verklaring dat er veel gezinnen zijn meegenomen strijdig is met informatie uit openbare bronnen waarnaar de staatssecretaris verwijst. Eiser heeft tijdens het nader gehoor, in de context van zijn vlucht uit het militaire kamp, éérst verklaard dat er veel gezinnen en ouders waren meegenomen. De gehoormedewerker is later tijdens het nader gehoor op deze verklaring teruggekomen, heeft eiser voorgehouden dat uit algemene informatie over Gabon blijkt dat er twee doden zijn gevallen en acht mensen zijn gearresteerd, en heeft eiser gevraagd of hij dat kan uitleggen. De staatssecretaris stelt terecht dat hierbij specifiek is gevraagd naar de staatsgreep. Eiser heeft in antwoord daarop, onder meer, verklaard dat als ‘zij’ zich bedreigd voelen, ze niemand met rust laten en dat ze zoveel mogelijk mensen meenemen als ze denken dat iemand misschien iets gehoord heeft. Eiser heeft ook verklaard dat het gerucht ging dat ‘ze’ gewoon een massagraf maakten en daar de mensen instopten. De staatssecretaris stelt terecht dat de verklaringen van eiser op dit punt de strijdigheid met de algemene informatie niet wegnemen. De staatssecretaris mocht van eiser verwachten dat hij uitgebreider zou verklaren over het massagraf. De staatssecretaris hield eiser met de vraag immers een strijdigheid voor en heeft eiser daarbij juist uitdrukkelijk om een verklaring voor die strijdigheid gevraagd.
7.2.
Eisers betoog dat uit zijn verklaring blijkt dat vraag en antwoord niet op elkaar aansluiten volgt de rechtbank niet. Als dat zo zou zijn, had het op de weg van eiser gelegen om dit bij de correcties en aanvullingen op te merken, zo stelt de staatssecretaris terecht. En dat is niet gebeurd.
Communicatie met celgenoot in het militaire kamp
7.3.
Eiser betoogt dat hij vanwege psychische problemen en angst niet durfde te spreken met het meisje met wie hij in het militaire kamp gedurende vijf maanden een cel deelde. De staatssecretaris heeft medische bewijzen die het relaas op dit punt onderbouwen, ten onrechte genegeerd.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser gedurende vijf maanden niet heeft gesproken met het meisje met wie hij een cel deelde en daardoor zelfs haar naam niet weet. De staatssecretaris kon daarbij betrekken dat eiser kennelijk wel in staat is geweest om zijn vertrek te bespreken met de verpleegster die hem daarbij heeft geholpen. De staatssecretaris stelt niet ten onrechte dat dat niet past in het beeld van iemand met extreme angst en de vrees om continu in de gaten te worden gehouden. Verder heeft de gemachtigde van eiser op de zitting, desgevraagd, verklaard dat de medische bewijzen die het relaas op dit punt zouden onderbouwen niet meer zijn toegestuurd, zodat een onderbouwing van eisers betoog ontbreekt.
De ontsnapping
7.5.
Eiser betoogt dat niet tegenstrijdig is dat hij enerzijds angstig was en vreesde continu in de gaten te worden gehouden en anderzijds heeft kunnen ontsnappen omdat hij al tijden niet scherp in de gaten werd gehouden. Eiser onderging behandelingen aan de verwondingen die bij zijn arrestatie waren ontstaan. Tijdens die behandelingen waren geen militairen aanwezig. Die brachten eiser steeds alleen maar naar de behandellocatie. Omdat ontsnappen de enige kans op verandering in zijn situatie was, heeft eiser die kans gegrepen. Dat betekent niet dat hij geen angst meer had.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de ontsnapping niet past in het beeld van eiser van extreme angst en de vrees dat hij continu in de gaten werd gehouden. Eiser heeft immers verklaard dat hij door zijn extreme angst gedurende vijf maanden niet heeft durven praten met het meisje met wie hij zijn cel deelde. De staatssecretaris heeft ook terecht tegenstrijdig geacht dat in de zienswijze enerzijds wordt betoogd dat eiser extreem angstig was en vreesde continu in de gaten te worden gehouden, terwijl in dezelfde zienswijze staat dat eiser heeft kunnen ontsnappen omdat hij al tijdens niet scherp in de gaten werd gehouden. Niet valt in te zien dat hij vreesde continu in de gaten te worden gehouden als hij wist dat hij niet scherp in de gaten wérd gehouden.
Uitreis uit Gabon
7.7.
Eiser betoogt dat de staatssecretaris er ten onrechte van uitgaat dat hij Gabon legaal is uitgereisd. Eiser heeft hulp gehad bij zijn vertrek en heeft de grenscontrole omzeild.
7.8.
De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat uit eisers legale uitreis blijkt dat hij niet in de negatieve belangstelling van de Gabonese autoriteiten stond. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen betrekken dat uit het EU Visuminformatiesysteem (EUVIS) is gebleken dat eiser met een door de Franse autoriteiten verstrekt visum is uitgereisd. De staatssecretaris stelt daarbij niet ten onrechte dat eiser er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij niet legaal is uitgereisd. De enkele verklaring van eiser dat hij bij zijn uitreis hulp heeft gehad van een vriend die luitenant is bij de politie is daarvoor onvoldoende.
Littekens
7.9.
Eiser betoogt dat het besluit onvoldoende is voorbereid, omdat de staatssecretaris in de besluitvorming op geen enkele manier is ingegaan op de littekens die zijn relaas onderbouwen. Ze zijn niet betrokken. De staatssecretaris had onderzoek moeten laten uitvoeren, omdat de littekens objectief bewijs bieden. De ongeloofwaardigheid van eisers relaas en door de staatssecretaris gehanteerde elementen kunnen voortkomen uit het referentiekader van eiser, met name het feit dat hij nog jong was, getraumatiseerd is en nog maar relatief kort bij zijn oom woonde. Dit referentiekader moet ook duidelijk herkenbaar betrokken worden in de besluitvorming. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023. [2] Juist omdat het referentiekader duidelijk maakt dat er meerdere verklaringen zijn voor de argumenten om het relaas ongeloofwaardig te achten, is er behoefte aan objectieve informatie en zou een onderzoek bijdragen aan het objectief vast kunnen stellen van gevolgen van bepaalde gebeurtenissen en de waarschijnlijkheid dat de verwondingen gerelateerd zijn aan het relaas. Verder had de staatssecretaris eerder kenbaar moeten maken dat hij geen onderzoek naar de littekens zou verrichten. Door dat niet te doen heeft de staatssecretaris eiser de kans ontnomen om er zelf onderzoek naar te laten uitvoeren.
7.10.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij uitsluitend een (forensisch medisch) onderzoek laat verrichten naar littekens als zo’n onderzoek een relevante bijdrage levert aan de beantwoording van de vraag of het asielrelaas geloofwaardig is. In het geval van eiser zou een forensisch medisch onderzoek geen relevante bijdrage leveren, omdat op grond van zijn verklaringen al bleek dat het relaas ongeloofwaardig was en de aanvraag kon worden afgewezen. Het relevante element waar het litteken gesteld op ziet, namelijk problemen door de mislukte staatsgreep, is op goede gronden ongeloofwaardig geacht. Het
door eiser getoonde litteken kan daar dan verder ook niet aan afdoen.
7.11.
Volgens artikel 3.109e, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat de implementatie is van artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, moet de staatssecretaris wanneer hij dat voor de beoordeling van een asielaanvraag relevant acht, een forensisch medisch onderzoek regelen naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Uit de tekst van deze bepaling volgt dat de staatssecretaris daarbij beoordelingsruimte heeft. [3] Voor het antwoord op de vraag of een forensisch medisch onderzoek relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag, moet de staatssecretaris veelal een (voorlopig) oordeel vormen over het asielrelaas en de geloofwaardigheid daarvan.
7.12.
Eiser heeft bij zijn intake de vraag of hij littekens heeft negatief beantwoord. Vervolgens heeft hij tijdens het nader gehoor een litteken op zijn buik laten zien toen hij vertelde over de problemen die zijn ontstaan door de mislukte staatsgreep. In de gronden heeft eiser vervolgens voor het eerst betoogd dat de staatssecretaris onderzoek had moeten laten uitvoeren naar de littekens.
7.13.
De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris, zoals de rechtbank onder 6.2 heeft geoordeeld, bij de beoordeling van eisers aanvraag van een juist referentiekader is uitgegaan. Dat houdt in dat de staatssecretaris niet van eiser heeft verwacht dat hij op detailniveau kon verklaren, maar wel van eiser mocht verwachten dat hij op hoofdlijnen kon verklaren.
7.14.
De staatssecretaris mocht in dit geval afzien van het laten uitvoeren van een forensisch medisch onderzoek, omdat het litteken niet kon afdoen aan het geloofwaardigheidsoordeel. De staatssecretaris kon reeds op grond van de verklaringen van eiser komen tot zijn geloofwaardigheidsoordeel. De staatssecretaris heeft namelijk betrokken dat eiser niet kon verklaren wat de rol van zijn oom bij de staatsgreep was, dat hij geen documenten over zijn gevangenschap heeft kunnen overleggen, dat hij tegenstrijdig heeft verklaard (zie onder 7.1-7.2), dat hij de naam niet weet van het meisje met wie hij vijf maanden gevangen zat, dat hij eenvoudig heeft kunnen ontsnappen, en dat hij Gabon op legale wijze heeft kunnen verlaten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het afwijzende besluit van de staatssecretaris op de asielaanvraag van eiser in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1584.