ECLI:NL:RBDHA:2023:9410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
SGR 22/2594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering in het kader van een bezwaar tegen het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2023, in de zaak SGR 22/2594, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV behandeld. Eiser, die sinds 30 juli 2012 een WIA-uitkering ontvangt, is het niet eens met de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid door het UWV, dat hem per 7 juli 2021 voor 61,99% arbeidsongeschikt heeft verklaard. Eiser stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om arbeid te verrichten. Hij verwijst naar verschillende medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt, waaronder een expertiserapport van het Expertise Instituut en behandelplannen van zijn behandelaars.

De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser 61,99% arbeidsongeschikt is. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de verzekeringsarts B&B alle relevante informatie heeft meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de medische belastbaarheid van eiser overtuigend is gemotiveerd en dat er geen reden is om aan de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid te twijfelen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van een situatie die een andere beoordeling rechtvaardigt.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt in zijn bezwaar tegen de beslissing van het UWV. De rechtbank wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, omdat hij in het ongelijk is gesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E. Schutrups),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder.

Inleiding

Het UWV heeft vastgesteld dat eiser per 7 juli 2021 voor 62,09% arbeidsongeschikt is. De hoogte van zijn WGA [1] -loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en in komen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) blijft tot 31 juli 2023 onveranderd gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid in bezwaar gewijzigd naar 61,99%, maar de arbeidsongeschiktheidsklasse is ongewijzigd gebleven, namelijk 55-65%.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 8 maart 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld 36,75 uur per week. Op 3 augustus 2010 heeft eiser zich ziekgemeld (voor dit werk) vanwege gezondheidsklachten. Eiser ontvangt sinds 30 juli 2012 een WIA-uitkering. Naar aanleiding van een herbeoordeling per 30 januari 2013 heeft het UWV eisers arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 100%.
2. Eiser heeft op 18 februari 2021 een melding wijziging van de gezondheidssituatie gedaan en een herbeoordeling aangevraagd. Het UWV heeft na een medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 7 juli 2021 61,99% arbeidsongeschikt is.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 27 januari 2022. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2021.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige B&B) van 14 februari 2022
.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij verzoekt de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast stelt hij dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat de verzekeringsarts B&B geen fysiek spreekuurcontact heeft verricht en geen informatie bij zijn behandelaars heeft opgevraagd. Verder heeft de verzekeringsarts B&B ten onrechte geen volledig heronderzoek, maar slechts een zeer marginale beoordeling verricht. De verzekeringsarts B&B heeft de ingebrachte medische stukken onvoldoende meegewogen. Eiser stelt dat hij niet tot arbeid in staat is en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Volgens eiser lijdt hij naast een depressie aan PTSS. Hij voert aan dat een urenbeperking wegens energetische en preventieve redenen vastgesteld moet worden. Eiser voert ook aan dat de geselecteerde functies niet passend zijn en niet afgestemd zijn op de klachten en de daaruit volgende beperkingen. Naast het feit dat de functies zowel psychisch als lichamelijk niet uitvoerbaar zijn voor hem, kan hij ook niet fulltime werken. Ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst eiser naar een expertiserapport van het Expertise Instituut van 1 februari 2023, een behandelplan van 8 juli 2021, een huisartsenjournaal van 18 juli 2021, een door eiser zelf ingevulde FML en een afsluiting behandelplan van GGZ van 21 maart 2023. Tot slot verzoekt eiser de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat er twee gelijkwaardige rapportages met tegengestelde conclusies aanwezig zijn.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser 61,99% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser voor 61,99% arbeidsongeschikt is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar dat wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
10. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier en het bezwaar van eiser. Hij heeft alle aanwezige informatie meegewogen in zijn beoordeling. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van eiser heeft gemist.
10.1.
Ten aanzien van eisers stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat in bezwaar geen fysiek spreekuurcontact met de verzekeringsarts B&B heeft plaatsgevonden, oordeelt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) [2] dient een belanghebbende minstens éénmaal bij een spreekuurcontact gezien/onderzocht te worden door een verzekeringsarts. De rechtbank stelt vast dat eiser in de primaire fase is gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht door de verzekeringsarts. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B een fysiek spreekuurcontact had moeten verrichten. Ook het niet opvragen van informatie bij de behandelaars leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Het behoort tot de expertise van de verzekeringsartsen om de juiste en noodzakelijke onderzoeksinstrumenten te kiezen en zo nodig informatie op te vragen. [3] Daarbij mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen medisch oordeel wat betreft de aan te nemen beperkingen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerde afwijkende opvatting heeft over zijn beperkingen. Hiervan is niet gebleken. Daar komt bij dat eiser zowel in bezwaar als in beroep de nodige medische informatie van zijn behandelaars heeft overgelegd. Uit de rapporten van de verzekeringsarts B&B blijkt dat hij kennis heeft genomen van de overgelegde medische informatie en dat hij die heeft meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om het medisch onderzoek niet zorgvuldig te achten.
De beoordeling van de belastbaarheid
11. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van eiser in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden heeft gemotiveerd.
11.1.
Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat en verwijst naar het expertiserapport van het Expertise Instituut. De medisch adviseur concludeert dat eiser in aanvulling op de aangenomen beperkingen in de FML van 2 juli 2021 beperkt is voor samenwerken (rubriek II). Volgens de medisch adviseur is er ten aanzien van het sociaal functioneren van eiser geen sprake van een verbetering ten opzichte van het WIA onderzoek in 2013, waarbij eiser zeer beperkt werd geacht voor het samenwerken. Ook voert eiser aan dat hij nog steeds aan PTSS lijdt. Dit blijkt volgens hem uit het expertiserapport en de stukken van de psychiater uit 2012. Nu er nog steeds sprake is van een PTSS is dit ook een reden om samenwerken zeer beperkt te achten.
11.2.
De verzekeringsarts B&B merkt in zijn aanvullend rapport van 2 maart 2023 op dat de medisch adviseur met uitzondering van het item samenwerken, de vastgestelde FML onderschrijft. Ten aanzien van samenwerken heeft de verzekeringsarts B&B gemotiveerd dat er geen aanleiding is om dit item zeer beperkt te achten, omdat dit enkel mogelijk is in zeer uitzonderlijke situaties wat niet het geval is bij eiser. Gedacht kan worden aan ernstige persoonlijkheidsproblematiek (met name cluster C en dan vooral de (sterk) antisociale types), (ernstige) agressieregulatieproblematiek of een ernstige vorm van autisme of ziektebeelden anderszins waarbij ernstige rigiditeit in denken, doen en gedrag voorkomt. De informatie van de behandelaars van 8 en 18 juli 2021, die eiser in beroep heeft overgelegd, laat zien dat dergelijke problematiek niet aan de orde is.
11.3.
De rechtbank kan de toelichtingen van de verzekeringsarts B&B volgen en vindt dat hij voldoende en duidelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen verdergaande beperkingen heeft aangenomen. De verzekeringsarts B&B heeft voldoende gemotiveerd waarom eiser niet beperkt is ten aanzien van samenwerken. De in beroep ingebrachte informatie over de afsluiting van de behandeling bij GGZ van 21 maart 2021, leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts B&B is bij zijn beoordeling uitgegaan van een vergelijkbaar klachtenbeeld, zoals dat blijkt uit de informatie van de GGZ. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat zij geen twijfel heeft dat de verzekeringsarts B&B bij de beoordeling een volledig beeld van de psychische problematiek van eiser heeft gehad. Daarbij merkt de rechtbank op dat volgens vaste rechtspraak niet de (precieze) diagnose, maar de medisch objectiveerbare beperkingen van belang zijn voor een juiste beoordeling van de medische belastbaarheid. [4] Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er sprake is van één van de situaties zoals genoemd door de verzekeringsarts B&B om ten aanzien van het item samenwerken beperkt geacht te worden.
12. Het UWV heeft terecht geoordeeld dat eiser in staat moet worden geacht arbeid te verrichten als daarbij rekening wordt gehouden met de beperkingen die de verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
13. De arbeidsdeskundige B&B heeft op grond van de FML van 2 juli 2021 vastgesteld dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen werk als productiemedewerker, omdat deze functie zijn belastbaarheid overschrijdt. De arbeidsdeskundige B&B heeft (vervolgens) functies gezocht die eiser in theorie nog wel kan uitvoeren. Dat heeft drie functies opgeleverd.
Het gaat om:
- ( sbc-code 111180) Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten);
- ( sbc-code 111171) Productiemedewerker metaal en elektro-industrie;
- ( sbc-code 111220) Lader, losser.
14. De arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapport en de resultaat functiebeoordeling voldoende uitgelegd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige B&B heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichting is voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
15. De stelling van eiser dat hij de functies gezien zijn klachten en beperkingen niet kan verrichten is in feite gericht tegen de vastgestelde FML. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen.
16. De arbeidsdeskundige B&B heeft berekend dat eiser met de middelste van de drie geduide functies 38,01% kan verdienen van het loon dat hij verdiende met zijn eigen werk, zodat hij voor de overige 61,99% arbeidsongeschikt is.

Conclusie en gevolgen

17. Het UWV heeft terecht besloten dat eiser voor 61,99% arbeidsongeschikt is.
18. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juni 2023 door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA = Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 15 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1385 en 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:569.
4.Centrale Raad van Beroep, 6 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1713