ECLI:NL:RBDHA:2023:9335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
NL23.17063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 23 februari 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 19 juni 2023 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat zij eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring heeft getoetst en dat deze tot het moment van het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De kern van het geschil was of er sinds 10 mei 2023 zicht op uitzetting naar Marokko bestond. Eiser voerde aan dat dit zicht ontbrak, omdat de bewaring bijna vier maanden voortduurde en er geen bewijs was dat de Marokkaanse autoriteiten de benodigde documenten zouden verstrekken.

De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat het zicht op uitzetting ontbrak. De LP-aanvraag was drie maanden voor het sluiten van het onderzoek naar de Marokkaanse autoriteiten verstuurd, en er was geen bewijs dat de autoriteiten geen LP zouden afgeven voordat de termijn van zes maanden was verstreken. De rechtbank concludeerde dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17063

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: M. Beker).

Procesverloop

Verweerder heeft op 23 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 19 juni 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring en het voortduren daarvan al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring en het voortduren daarvan tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraken ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, ter beoordeling of sinds 10 mei 2023 het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt nu de bewaring bijna vier maanden voortduurt en niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten LP’s [2] verstrekken.
5. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 16 mei 2023 [4] , van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De rechtbank neemt hierbij in acht dat de LP-aanvraag op het moment van sluiting van het onderzoek net drie maanden geleden, op 3 maart 2023, naar de Marokkaanse autoriteiten is verstuurd en verweerder op dit moment afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser geen LP zullen afgeven voordat de termijn van zes maanden, genoemd in artikel 59, vijfde lid, van de Vw, is verstreken. Dat de bewaring bijna vier maanden voortduurt, leidt dan ook niet tot een andere conclusie.
6. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Middelburg, 14 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3445 en 15 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:7201.
2.Laissez-passer.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1968.