ECLI:NL:RBDHA:2023:3445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
NL23.5879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 3 maart 2023 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 6 maart 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 13 maart 2023 gesloten.

Eiser betoogt dat hij op onjuiste gronden in bewaring is gesteld, omdat hij een asielwens heeft geuit. De rechtbank oordeelt echter dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij daadwerkelijk om internationale bescherming heeft verzocht. Eiser verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 oktober 2011, maar de rechtbank concludeert dat deze uitspraak niet van toepassing is op zijn situatie. Daarnaast stelt eiser dat er geen terugkeerbesluit is, maar de rechtbank constateert dat er wel degelijk een terugkeerbesluit in het dossier aanwezig is, dat op 31 maart 2021 is uitgevaardigd.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5879

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 3 maart 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 6 maart 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 13 maart 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Grondslag van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat hij op een onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Hij stelt dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw had moeten worden opgelegd, omdat hij een asielwens heeft geuit. Eiser stelt namelijk dat uit de bewoordingen van zijn verklaringen evident blijkt dat hij heeft verzocht om internationale bescherming. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar een uitspraak van de Afdeling [1] van 4 oktober 2011. [2]
3. De rechtbank is van oordeel dat uit eisers verklaringen in het gehoor voorafgaand aan de maatregel niet evident blijkt dat hij heeft verzocht om internationale bescherming. Dat eiser heeft aangegeven niet naar Marokko terug te willen, omdat hij daar vermoord zal worden, leidt niet tot een andere conclusie. Daarbij merkt verweerder terecht op dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd in Nederland, zodat van hem verwacht mag worden dat hij bekend is met de wijze waarop een dergelijke aanvraag moet worden ingediend. Eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2011 slaagt niet. Uit die uitspraak volgt namelijk dat een door de vreemdeling kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen als een asielverzoek moet worden aangemerkt. Daarvan is in eisers geval geen sprake. De beroepsgrond faalt.
Terugkeerbesluit
4. Eiser voert verder aan dat een terugkeerbesluit ontbreekt. Eiser stelt dat verweerder in de maatregel van bewaring weliswaar heeft opgenomen dat een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, maar dat dit niet in het dossier zit, zodat moet worden geoordeeld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
5. De rechtbank stelt vast dat in het dossier een terugkeerbesluit zit dat op 31 maart 2021 is uitgevaardigd. Dit besluit staat in rechte vast. De beroepsgrond faalt.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [4] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist, voldoende toegelicht, en voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toets [5]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.ABRvS 4 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT7120.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.