ECLI:NL:RBDHA:2023:9321
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van identiteit en nationaliteit
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 3 augustus 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij besluit van 2 maart 2023 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 2 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding of identiteitsbewijs heeft overgelegd, en dat hij in de bezwaarfase geen bewijsstukken heeft ingediend ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Vreemdelingenprocedure 2000. Eiser heeft weliswaar aangegeven betrokken te zijn bij de opvoeding van zijn minderjarige kind, maar de overgelegde stukken zijn onvoldoende om aan te tonen dat zijn zorgtaken meer dan marginaal zijn.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord op zijn bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op grond van de Algemene wet bestuursrecht van het horen kon afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.