ECLI:NL:RBDHA:2023:9321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.9518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van identiteit en nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 3 augustus 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiser is bij besluit van 2 maart 2023 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 2 juni 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding of identiteitsbewijs heeft overgelegd, en dat hij in de bezwaarfase geen bewijsstukken heeft ingediend ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Vreemdelingenprocedure 2000. Eiser heeft weliswaar aangegeven betrokken te zijn bij de opvoeding van zijn minderjarige kind, maar de overgelegde stukken zijn onvoldoende om aan te tonen dat zijn zorgtaken meer dan marginaal zijn.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord op zijn bezwaarschrift. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op grond van de Algemene wet bestuursrecht van het horen kon afzien, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9518

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid,
van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als
gemeenschapsonderdaan blijkt.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 3 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 maart 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt ongegrond heeft mogen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiser zijn identiteit aannemelijk gemaakt?
5. In paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingenprocedure 2000 (Vc 2000) is bepaald dat een vreemdeling om rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef onder e, van de Vw 2000 te hebben zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk dient te maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 10 februari 2022 [1] geoordeeld dat een vreemdeling in het geval waarin hij geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen, waaronder zijn verklaringen, aannemelijk kan maken. De staatssecretaris moet vervolgens beoordelen of de vreemdeling daarin is geslaagd. Daarbij moet hij alle door de vreemdeling aangedragen middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang kenbaar bezien.
6. Niet in geschil is dat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft overgelegd. In zijn besluit van 3 augustus 2022 heeft de staatssecretaris al overwogen dat eiser geen bewijsstukken heeft opgestuurd, waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijken en dat eiser evenmin heeft uitgelegd waarom deze stukken niet zijn opgestuurd. In de bezwaarfase heeft eiser in het geheel geen stukken meer overgelegd. In de gronden van bezwaar heeft eiser volstaan met de mededeling dat hij vindt dat hij in het kader van zijn bezwaar dient te worden gehoord en dat volgens hem niet valt in te zien dat op grond van hetgeen schriftelijk is ingebracht niet kan worden aangenomen dat hij een belangrijke schakel vormt in de opvoeding en daarmee ook een belangrijke bijdrage levert aan het welzijn van zijn minderjarige (Nederlandse) kind. Nu eiser ook in bezwaar geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit en hij evenmin een reden heeft gegeven voor het niet overleggen van stukken ten aanzien van zijn identiteit en nationaliteit, heeft staatssecretaris terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde a van paragraaf B10/2.2. van de Vc 2000. De stelling van eiser dat hij meent dat hij op genoegzame wijze inzicht zou hebben gegeven in zijn personalia slaagt niet.
Heeft eiser voldoende aangetoond dat sprake is van meer dan marginale zorgtaken?
7. Ook heeft staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat eiser weliswaar heeft aangetoond betrokken te zijn bij zijn kind en dat hij met de overgelegde foto’s ook heeft aangetoond enkele zorgtaken te verrichtten ten behoeve van zijn kind, maar dat de overgelegde stukken niet voldoende zijn om aan te tonen dat de zorgtaken meer dan marginaal zijn. In bezwaar heeft eiser geen aanvullende stukken overgelegde waaruit meer dan marginale zorgtaken voor zijn kind blijken. Een voorbeeld hiervan zou volgens de rechtbank een verklaring van de moeder van het kind kunnen zijn waaruit blijkt welke zorgtaken door eiser worden verricht. De enkele stelling van eiser in bezwaar dat niet valt in te zien dat op grond van hetgeen schriftelijk is ingebracht niet kan worden aangenomen dat hij een belangrijke schakel vormt in de opvoeding en daarmee ook een belangrijke bijdrage levert in het welzijn van zijn minderjarige (Nederlandse) kind, is daarvoor onvoldoende.
Had eiser moeten worden gehoord?
8. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat staatssecretaris hem ten onrechte niet op zijn bezwaarschrift heeft gehoord. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op schending van de hoorplicht niet slaagt. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake als uit het bezwaarschrift reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat staatssecretaris de beslissing om van horen af te zien moet nemen op grond van wat de vreemdeling in het (aanvullend) bezwaarschrift heeft aangevoerd. De omstandigheid dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat de vreemdeling tijdens een hoorzitting nieuwe gezichtspunten naar voren had kunnen brengen die tot gegrondverklaring van het bezwaar zouden hebben geleid, doet daaraan niet af [2] . De rechtbank stelt vast dat eiser op 10 oktober 2022 summiere gronden van bezwaar heeft ingediend, waarbij hij geen (nieuwe) documenten heeft ingediend ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en de zorgtaken die hij heeft ten aanzien van zijn minderjarige kind. Bovendien volgt uit deze beroepsprocedure dat bij naleving van de hoorplicht geen ander besluit zou kunnen zijn genomen dan het bestreden besluit. Tot op de zitting is door eiser immers geen bewijs overgelegd van zijn identiteit en nationaliteit. Gelet op wat hiervoor is overwogen, mocht staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank afzien van het horen van eiser.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.