ECLI:NL:RBDHA:2023:9279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
NL23.10658 en NL23.10663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Willems - Keekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van mvv-aanvragen op basis van artikel 8 EVRM met betrekking tot familie- en gezinsleven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen zijn gedaan door referent, een Syrische jongeman, voor zijn ouders, broers en zus. De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen op basis van het ontbreken van 'more than normal emotional ties' tussen referent en zijn meerderjarige broers, en onvoldoende gemotiveerd dat er geen hechte persoonlijke banden zijn met zijn minderjarige broer en zus. De rechtbank heeft de beroepen op 7 juni 2023 behandeld en komt tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens worden de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.10658 en NL23.10663

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[eiser 2] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[eiser 3] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[eiseres 2] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]

[eiser 4] ,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]
allen van Syrische nationaliteit en samen te noemen eisers
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van de aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijft die [referent] , geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit (referent) voor zijn ouders, broers en zus (eisers) heeft gedaan. De zaak met nummer NL23.10658 ziet op de vader van referent. De zaak met nummer NL23.10663 ziet op de overige gezinsleden van referent ten behoeve van wie de aanvraag is gedaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvragen in het besluit van 18 mei 2021 afgewezen. In het bestreden besluit van 9 maart 2023 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft de beroepen op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de beroepen aan de hand van de beroepsgronden die eisers naar voren hebben gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Referent heeft aanvragen gedaan voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor eisers in het kader van nareis (ouders) en artikel 8 van het EVRM [1] (broers en zus). De staatssecretaris heeft de aanvraag voor de ouders van referent omgezet naar een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen. De staatssecretaris stelt dat de identiteit van de ouders van referent en de familierechtelijke relatie tussen referent en zijn ouders zijn aangetoond. Ook de identiteit van [eiser 3] (meerderjarige broer) is aangetoond. De staatssecretaris gunt eisers het voordeel van de twijfel ten aanzien van de identiteit van [eiser 2] (meerderjarige broer), [eiseres 2] (minderjarige zus) en [eiser 4] (minderjarige broer) en de familierechtelijke relatie tussen referent en zijn broers en zus. De staatssecretaris neemt verder aan dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen referent en zijn ouders omdat referent als jongvolwassene tot het gezin van zijn ouders behoort. Tussen referent en zijn meerderjarige broers is volgens de staatssecretaris geen sprake van familie- en gezinsleven omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Door het ontbreken van hechte persoonlijke banden is ook geen sprake van familie- en gezinsleven tussen referent en zijn minderjarige broer en zus. De belangenafweging die de staatssecretaris vervolgens heeft gemaakt, valt in het nadeel van eisers uit.
5. Eisers voeren – samengevat weergegeven - aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen referent en zijn broers en zus. Daarnaast heeft de staatssecretaris een onjuiste belangenafweging gemaakt.
Is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn meerderjarige broers?
5.1.
De rechtbank overweegt dat familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige broers en zussen alleen bestaat als sprake is van ‘more than normal emotional ties’ (een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie). [2] In zoverre heeft de staatssecretaris een juist toetsingskader gehanteerd.
5.2.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM [3] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat voor het aannemen van ‘more than normal emotional ties’ sprake moet zijn van ‘additional elements of dependancy’ (bijkomende elementen van afhankelijkheid). De vraag of hiervan sprake is, is van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële en emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. [4] Eisers stellen terecht en de staatssecretaris erkent in het verweerschrift dat geen sprake hoeft te zijn van exclusieve afhankelijkheid. Er moet sprake zijn van een meer dan gemiddelde afhankelijkheid, maar dit hoeft niet uitzonderlijk te zijn.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen referent en zijn meerderjarige broers. Vast staat dat referent en zijn (inmiddels) meerderjarige broers tot het vertrek van referent in gezinsverband met hun ouders hebben samengewoond. Met [eiser 3] ging eiser samen naar school en zij maakten samen huiswerk. Vanwege de lichamelijke en verstandelijke beperkingen die [eiser 2] heeft, hielp referent, als oudste broer, zijn moeder met de zorg voor [eiser 2] en paste hij op hem als zijn ouders er niet waren. Referent heeft zijn broers in 2016 voor het laatst gezien. Niet is gebleken dat de meerderjarige broers zich niet kunnen redden zonder de aanwezigheid van referent; meer in het bijzonder is niet gebleken dat [eiser 2] specifiek afhankelijk is van referent in de dagelijkse zorg. Met [eiser 3] heeft referent één keer per week telefonisch contact. Met zijn broer [eiser 2] heeft hij contact via de telefoon; als hij zijn ouders belt dan krijgt hij [eiser 2] ook aan de lijn, vanwege de handicap van [eiser 2] kan hij dan niet met hem spreken. Alles overwegende kan de rechtbank de staatssecretaris volgen in de overwegingen dat er tussen referent en zijn meerderjarige broers niet is gebleken van ‘more than normal emotional ties’. Dat referent met name zijn broer [eiser 2] mist omdat hij met hem een hechte band heeft, is begrijpelijk, maar maakt niet dat er daarmee dus sprake is van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn minderjarige broer en zus?
5.4.
De staatssecretaris neemt familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus als uit feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. [5] De rechtbank volgt de staatssecretaris in dit toetsingskader.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn minderjarige broer en zus. De staatssecretaris heeft zijn stelling onderbouwd met de overweging dat niet is gebleken dat de relatie tussen referent en [eiseres 2] en [eiser 4] de gebruikelijke omgang overstijgt; daarvan zou volgens de staatssecretaris (bijvoorbeeld) sprake zijn als een ouder buiten beeld is geraakt en referent de rol van de ouder heeft overgenomen. Uit werkinstructie 2020/16 volgt echter dat een meer dan gebruikelijke omgang slechts één van de omstandigheden is die kan duiden op het bestaan van hechte persoonlijke banden. Ook samenwoning kan daarop duiden. Vast staat dat referent tot zijn vertrek met [eiseres 2] en [eiser 4] heeft samengewoond in gezinsverband met hun ouders. Verder heeft referent voldoende toegelicht dat ze sinds zijn vertrek elke dag contact met elkaar hebben en dat hun band hecht is. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom in deze situatie – mede gelet op de jonge leeftijd van referent, [eiseres 2] en [eiser 4] ten tijde van het vertrek van referent – geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarbij betrekt de rechtbank dat de staatssecretaris in het beleid familie- en gezinsleven aanneemt tussen minderjarige broers en zussen reeds als zij samenwonen of hebben samengewoond. De beroepsgrond slaagt.
Heeft de staatssecretaris een juiste belangenafweging gemaakt?
5.6.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM en de Afdeling volgt dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM - die altijd moet worden gemaakt - een eerlijke balans (‘fair balance’) moet worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en zijn familie en anderzijds het Nederlands algemeen belang bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Bij het vinden van die balans, moeten alle feiten en omstandigheden die van betekenis zijn kenbaar worden betrokken. [6]
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt en dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM bij afwijzing van de aanvragen. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd hoe de omstandigheden dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen referent en zijn ouders en dat al sinds het vertrek van referent sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, zich verhouden tot de overige belangen die in het voor- en nadeel van eisers zijn meegewogen. Daarbij acht de rechtbank met name het volgende van belang. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in zaken waarin geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is aangenomen, dit sterk in het nadeel van de vreemdelingen meeweegt. Waarom het bestaan van familie- en gezinsleven tussen referent en zijn ouders in dit geval niet sterk in het voordeel van eisers meeweegt, heeft de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Dat de staatssecretaris het daarbij kennelijk van belang heeft geacht dat van referent mag worden verwacht dat hij zich zelfstandig kan handhaven gelet op zijn leeftijd, kan de rechtbank bovendien evenmin volgen gelet op het volgende. Uit de medische verklaring van ‘De Evenaar’ volgt dat referent psychische problemen (PTSS) heeft die zijn veroorzaakt door een gijzeling en mishandeling in Griekenland, maar dat de angstklachten ook te maken hebben met de situatie van eisers in het opvangkamp in Syrië. Verder gaat referent gebukt onder schuldgevoelens richting eisers wat tot verdere decompensatie kan leiden, ook door de omstandigheid dat referent geen ‘steun en holding’ heeft. Uit de medische verklaring volgt daarnaast dat referent last heeft van slaaploosheid, nachtmerries, herbelevingen, prikkelbaarheid en angst. Hij woont alleen, volgt (met moeite) taalles, leidt een geïsoleerd leven en heeft weinig sociale aansluiting. De stelling van referent dat hij niet functioneert, in ieder geval niet goed functioneert zonder eisers, is gelet op de medische verklaring dan ook niet onaannemelijk te achten. Dat volgens de staatssecretaris niet is gebleken dat referent voor zorg en hulp voor deze medische problemen afhankelijk is van zijn ouders, kan het voorgaande niet anders maken. Verder is het nog maar de vraag of de staatssecretaris niet ook bij de belangenafweging had moeten betrekken dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen referent en zijn minderjarige broer en zus, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook op dit onderdeel van het bestreden besluit sprake is van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsvereiste. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus) omdat dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en rekening moet houden met deze uitspraak, met name de overwegingen onder 5.5. en 5.7. [7] Daarbij wijst de rechtbank de staatssecretaris er nog op dat mocht de staatssecretaris in het nieuw te nemen besluit aannemen dat sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen referent en zijn minderjarige broer en zus, dat hij dit dan ook moet meewegen in zijn belangenafweging. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674,00 omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen, waarbij de rechtbank beide beroepen als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft aangemerkt. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het besluit van 9 maart 2023;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems - Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lok, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
4.uitspraken van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003 en 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006
5.B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000
6.uitspraken van de Afdeling van 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516 en 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006
7.artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht