ECLI:NL:RBDHA:2023:9194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
22/898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van het dagloon op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo)

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de hoogte van haar dagloon, vastgesteld op € 163,93, op basis van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Eiseres, werkzaam bij [bedrijfsnaam], had een Wazo-uitkering aangevraagd die door het Uwv was toegekend. Het primaire besluit van 17 juni 2021 kende haar een uitkering toe, maar het bestreden besluit van 24 december 2021 verklaarde haar bezwaar ongegrond. Eiseres stelde dat het dagloon onterecht was berekend, omdat het niet overeenkwam met haar werkelijke verdiensten in de referteperiode. Ze voerde aan dat het dagloon gebaseerd zou moeten zijn op het loon van haar beide dienstbetrekkingen, maar de rechtbank oordeelde dat de hoofdregel van de Wazo correct was toegepast. De rechtbank concludeerde dat het recht op de Wazo-uitkering was ontstaan uit de dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam] en dat de inkomsten uit haar andere dienstbetrekking niet in aanmerking konden worden genomen, omdat deze niet meer bestond ten tijde van de aanvraag. De rechtbank volgde de argumenten van eiseres niet en oordeelde dat de hoogte van het dagloon terecht was vastgesteld. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiseres kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J. de Vreeze).

Inleiding

Bij besluit van 17 juni 2021 (primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) toegekend.
Met het bestreden besluit van 24 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is sinds 1 februari 2020 werkzaam bij [bedrijfsnaam], aanvankelijk voor 16 uur per week. Daarnaast werkte eiseres bij Stichting [zorginstelling] voor 24 uur per week tot 12 oktober 2020. Vanaf die datum heeft eiseres alleen nog een dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam] voor 32 uur per week.
2. Eiseres heeft een Wazo-uitkering toegekend gekregen van 30 juni 2021 tot
20 oktober 2021 in verband met zwangerschap en bevalling. Het dagloon is vastgesteld op
€ 163,93. Dit is berekend op basis van het loon dat eiseres bij [bedrijfsnaam] verdiende in de referteperiode van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. Het loon dat eiseres verdiende bij Stichting [zorginstelling] in de referteperiode is voor de berekening van het dagloon buiten beschouwing gelaten.
Wat vindt verweerder?
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het dagloon op de juiste wijze is berekend en dat op juiste gronden de hoofdregel is toegepast. De hoofdregel is dat voor de berekening van het dagloon wordt uitgegaan van het loon uit die dienstbetrekking waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan. In het geval van eiseres betreft dit de dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam]. Het dienstverband van eiseres bij [bedrijfsnaam] is per 12 oktober 2020 aangepast van 16 uur per week naar 32 uur per week. Nu er sprake is van een doorlopend dienstverband, kan de referteperiode niet ingaan vanaf 12 oktober 2020. Verweerder stelt zich op het standpunt gehouden te zijn de hoofdregel toe te passen. Er zijn geen mogelijkheden om hiervan af te wijken.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres heeft in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat de handhaving van het berekende dagloon onrechtvaardig is, omdat dit niet overeenkomt met het loon dat zij in het refertejaar heeft verdiend. Zij stelt primair dat het dagloon gebaseerd zou moeten zijn op het loon van haar beide dienstbetrekkingen in de referteperiode. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat het dagloon enkel moet worden berekend over het loon uit haar dienstverband bij [bedrijfsnaam] sinds 12 oktober 2020. Zij is van oordeel dat met de hoofdregel die wordt gehanteerd, er sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen werknemers met één werkgever en werknemers met meerdere werkgevers. Bovendien is dit in strijd met de vrije arbeidskeuze. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2021 [1] en stelt zich op het standpunt dat hieruit volgt dat het wel mogelijk is van de wettelijke bepalingen af te wijken.
Wat vindt de rechtbank?
4. Op grond van artikel 3:13, eerste en tweede lid, van de Wazo en de in het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) neergelegde bepalingen geldt als hoofdregel voor de vaststelling van het dagloon dat in aanmerking wordt genomen het loon dat de werkneemster in de referteperiode heeft genoten in de dienstbetrekking waaruit het recht op een Wazo-uitkering is ontstaan.
4.1.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden uit welke dienstbetrekking het recht op de Wazo-uitkering voor eiseres is ontstaan.
4.2.
Op 9 juni 2021 heeft eiseres de aanvraag voor de Wazo-uitkering ingediend. Op dat moment had eiseres alleen de dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam], waar zij voor 32 uur per week werkzaam is. Verweerder heeft dan ook op juiste gronden geconcludeerd dat het recht op de Wazo-uitkering is ontstaan uit de dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam].
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het refertejaar juist is vastgesteld. Dit loopt van 1 mei 2020 tot en met 30 april 2021. Uit de door eiseres in bezwaar overgelegde stukken blijkt dat de dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam] is aangevangen op 1 februari 2020 voor onbepaalde tijd met een werktijd van 16 uur per week en dat de werktijden per
12 oktober 2020 zijn uitgebreid naar 32 uur per week. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een doorlopend dienstverband. Daarom dient het loon dat eiseres verdiende uit de dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam] van vóór 12 oktober 2020 ook te worden betrokken bij de berekening van het dagloon. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de berekening van het dagloon daarom terecht het gemiddelde heeft genomen van het door eiseres verdiende loon uit de dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam] in de gehele referteperiode. De inkomsten van eiseres bij Stichting [zorginstelling] zijn terecht buiten beschouwing gelaten, nu eiseres ten tijde van de aanvraag daar niet meer werkzaam was.
4.4.
De rechtbank volgt het betoog van eiseres, dat de uitkomst van de toepassing van de wettelijke bepalingen onrechtvaardig is, in strijd is met het doel van de Wazo en met algemene normen en beginselen, zodat de rechtbank deze uitkomst moet corrigeren, niet. De rechtbank overweegt dat de Wazo een wet in formele zin is. Het staat de bestuursrechter op grond van artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid of om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Dit betekent dat de rechter de keuze van de wetgever moet respecteren [2] .
4.5.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2021 [3] . Hierin heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat de berekeningsmethode in het Dagloonbesluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, voor zover daarin geen rekening is gehouden met andere situaties waarin van de hoofdregel moet worden afgeweken. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank dat de Centrale Raad van Beroep deze uitspraak op 29 maart 2023 heeft vernietigd. [4] Het beroep van eiseres kan daarom niet slagen.
4.6.
De stelling van eiseres dat er sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen werknemers met één dienstbetrekking en werknemers met meerdere dienstbetrekkingen, volgt de rechtbank ook niet. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, zou bij de berekening van het dagloon wel het loon uit beide dienstbetrekkingen zijn betrokken, als het recht op de Wazo-uitkering vanuit de twee dienstbetrekkingen was ontstaan. Er is dan ook geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen werknemers met één of werknemers met meerdere dienstbetrekkingen. Bepalend is tijdens welke dienstbetrekking het recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof is ontstaan. Dit kan ook ontstaan uit gelijktijdig vervulde dienstbetrekkingen.
4.7.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er in het geval van eiseres geen aanleiding is om af te wijken van de toepasselijke regels. De rechtbank overweegt verder nog dat het aan de wetgever in formele zin en aan de besluitgever is om eventuele ongunstige effecten van de systematiek om het dagloon te berekenen te repareren.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de hoogte van het dagloon juist heeft vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het dagloon terecht is vastgesteld op € 163,93.
Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van de Wetering, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
7 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4779.
2.uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.
3.Uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4779.
4.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:619.