ECLI:NL:RBDHA:2023:9153

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.6023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met belangenafweging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Syrische vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar zoon, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 april 2022 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 31 januari 2023 gehandhaafd. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanwege haar kwetsbare gezondheid en de zorgbehoefte afhankelijk is van haar zoon, die in Nederland verblijft. De rechtbank heeft op 25 april 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en haar zoon als referent aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag deugdelijk heeft gemotiveerd. De staatssecretaris heeft overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer dan gebruikelijke banden bestaan tussen haar en referent, en dat zij in staat is om zorg te verkrijgen in Syrië. De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris getoetst en geconcludeerd dat de emotionele betrokkenheid tussen eiseres en referent niet de meer dan gebruikelijke banden overstijgt. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres verworpen en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6023

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 25 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De heer [naam] , referent en zoon van eiseres is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

3. Eiseres is geboren [datum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 27 september 2020 heeft de staatssecretaris aan [naam] (hierna: referent), geboren [datum] , een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend.
3.1.
Op 17 november 2021 heeft referent een aanvraag voor een machtiging voorlopig verblijf met als doel ’verblijf bij familie- of gezinslid’ ingediend voor zijn moeder, [naam] , eiseres.
3.2.
Tegen het afwijzende besluit van 25 april 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt.
3.3.
Op 6 oktober 2022 is referent door de staatssecretaris gehoord in bezwaar
4. Bij besluit van 31 januari 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard.
5. Aan het beroep dat eiseres tegen het bestreden besluit heeft ingesteld legt zij het volgende ten grondslag. Eiseres is van Syrische nationaliteit. Referent en zijn zus zijn in respectievelijk 2015 en 2017 gevlucht uit Syrië en hebben in Nederland verblijf op grond van asiel. Tot zijn vertrek heeft referent samengeleefd met eiseres. Eiseres wordt ouder en heeft een kwetsbare gezondheid, zij heeft hulp nodig. Eiseres heeft verschillende medische klachten: een evenwichtsstoornis, hoge bloeddruk, diabetes en artrose. Zij wordt hierdoor belemmerd om boodschappen te doen en kan niet zonder een taxi naar de apotheek voor haar medicatie. Referent en zijn zus steunen eiseres financieel. In Syrië wonende familieleden kunnen eiseres niet ondersteunen vanwege hun eigen slechte gezondheid en woonsituatie. Hulp van buren is niet afdoende en referent maakt zich zodanig zorgen over eiseres dat het zijn leven beheerst. Referent is daarvoor verwezen naar psychische hulpverlening.
5.1.
Eiseres stelt verder dat vanwege de objectieve belemmering van referent en zijn zus om naar Syrië te reizen, het onderhouden van een familierelatie tussen eiseres, haar kinderen en kleinkinderen wordt bemoeilijkt. Er is een wederzijds belang op hereniging.
5.2.
Tenslotte stelt eiseres dat zij bij overkomst naar Nederland door referent en zijn zus zal kunnen worden onderhouden.
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en referent meer dan gebruikelijke banden bestaan zoals omschreven in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daartoe is, kort samengevat en voor zover relevant, overwogen dat niet is aangetoond dat eiseres dagelijkse zorg nodig heeft die uitsluitend door referent kan worden verleend. Daarbij is betrokken dat eiseres en referent al meer dan zes jaren niet meer samen wonen en niet is gebleken dat eiseres in die tijd niet voor zichzelf kon zorgen. Eveneens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zodanig bijzondere individuele omstandigheden dat haar aanvraag moet worden ingewilligd.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag van eiseres deugdelijk heeft gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Het volgende acht de rechtbank daarbij van belang.
Wettelijk kader
7.1.
Op grond van artikel 3.13, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), kan door verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van het familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM worden verleend.
7.2.
Uit het beleid van de staatssecretaris [1] vloeit voort dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven tussen een ouder en diens meerderjarige kind wanneer tussen hen een afhankelijkheidsrelatie bestaat die de gebruikelijke banden tussen de ouder(s) en het meerderjarige kind, overstijgt. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, kijkt staatssecretaris onder andere naar de volgende factoren:
- samenwoning;
- de mate van financiële afhankelijkheid;
- de mate van emotionele afhankelijkheid;
- de gezondheid van betrokkene;
- de banden met het land van herkomst.
7.3.
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State [2] (de Afdeling) blijkt dat de vaststelling of familieleven bestaat en de belangenafweging die het beleid van de staatssecretaris beschrijft, elkaar beïnvloeden. De Afdeling is van oordeel dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar dat hij altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Daarbij mag de staatssecretaris betrekken dat voor beschermenswaardig gezinsleven is vereist dat sprake is van
more than normal emotional ties,maar in de belangenafweging dient deugdelijk te worden gemotiveerd waarom hiervan in het individuele geval geen sprake is en ook waarom andere relevante feiten en omstandigheden geen grond bieden voor het oordeel dat daadwerkelijk persoonlijk hechte banden bestaan. Omdat andere feiten en omstandigheden ook moeten worden meegewogen is het ontbreken van
more than than normal emotional tiesniet in alle gevallen doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of een afwijzing in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Om rechtsbescherming te verzekeren dient de rechter het onderzoek dat de staatssecretaris heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden en de door hem gegeven motivering voor de belangenafweging indringend te toetsen.
Is de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM deugdelijk gemotiveerd?
8. In de afweging of sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid heeft de staatssecretaris betrokken dat eiseres vanaf 2017 alleen woont en geen banden heeft met Nederland. Verder heeft de staatssecretaris betrokken dat referent inkomen geniet, eiseres financieel ondersteunt en ook bereid is dit bij een eventuele overkomst van eiseres te blijven doen. De staatssecretaris heeft ten nadele van eiseres overwogen dat de medische toestand van eiseres weliswaar met stukken is onderbouwd, maar dat uit deze stukken ook blijkt dat eiseres daarvoor in Damascus onder behandeling is in een ziekenhuis van het Rode Kruis. Ter zitting is toegelicht dat eiseres hier voor reguliere zorg naar toe kan reizen en dat dit door referent wordt geregeld. Wanneer eiseres met spoed hulp nodig heeft, is het lastiger, maar kan het steeds worden geregeld. Eiseres stelt dat de medicatie duurder wordt en vanwege de algemene situatie van de gezondheidszorg in Syrië moeilijker verkrijgbaar is. Hieruit volgt volgens de staatssecretaris niet zonder meer dat zorg niet meer beschikbaar is of dat eiseres verzorging nodig heeft die exclusief door referent of zijn zus moet worden verricht en alleen in Nederland kan plaatsvinden. De staatssecretaris heeft daarbij terecht geconcludeerd dat de financiële steun voor bijvoorbeeld medicatie of andere zorg gecontinueerd kan worden vanuit Nederland. Dat eiseres voor hulp geen beroep kan doen op haar broers en zus, die zelf medische problemen hebben, maakt het voorgaande niet anders. De staatssecretaris heeft daarbij terecht betrokken dat eiseres wel een beroep doet op buren en dat niet is uitgesloten dat dit in de toekomst ook kan of dat eiseres jongere familieleden, die de broers en zus van eiseres reeds ondersteunen, inschakelt. Daarnaast blijkt dat eiseres weliswaar slecht ter been, maar niet immobiel, is nu zij wel naar Dubai is gereisd om haar zoon te ontmoeten. Tevens blijkt dat eiseres voor controle of behandeling naar het ziekenhuis reist en dat zij, indien nodig een taxi neemt naar de apotheek om haar medicatie te halen. De staatssecretaris stelt dat daarom niet is gebleken dat er voor eiseres geen reële mogelijkheden bestaan om zorg te verkrijgen in Syrië. De staatssecretaris betrekt verder dat de woonsituatie van eiseres, gelet op ligging en stroomuitval waardoor de lift niet werkt, weliswaar niet optimaal is, maar dat deze omstandigheden niet maken dat eiseres op dit punt exclusief afhankelijk is van referent of zijn zus.
8.1.
Ten aanzien van het familieleven met de (klein)kleinkinderen van eiseres heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat niet is aangetoond dat sprake is van meer dan gebruikelijke wederzijdse afhankelijkheid. De staatssecretaris heeft daarbij terecht betrokken dat eiseres de kleinkinderen nog nooit heeft ontmoet en het contact tot dusverre via (sociale) media verloopt. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat daaruit kan niet volgen dat eiseres afhankelijk is van haar kleinkinderen of haar kleinkinderen van haar. Bovendien geldt, zoals in 8.1. is overwogen, dat eiseres in staat is om te reizen en dat, ondanks de objectieve belemmering voor referent en zijn zus om naar Syrië te reizen, wel in een derde land een ontmoeting kan plaatsvinden tussen eiseres en haar (klein)kinderen.
8.2.
Eiseres stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022, (ECLI:NL:RVS:2022:345) dat het eigen inkomen van referent en zijn stelling dat hij eiseres kan onderhouden, doorslaggevend in het voordeel van eiseres dient te worden gewogen. Met de staatssecretaris volgt de rechtbank eiseres hierin niet. Anders dan in het geval van eiseres, was in die zaak niet in geschil dat sprake was van meer dan een gebruikelijke afhankelijkheid tussen de vreemdeling en haar zoon en dat voor de vreemdeling in het land van herkomst geen reëel alternatief op zorg bestond. In de zaak van eiseres heeft de staatssecretaris geen meer dan gebruikelijke banden vastgesteld en heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat dat er ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die grond bieden voor het oordeel dat persoonlijke hechte banden bestaan. Verder heeft de staatssecretaris in de belangenafweging weliswaar het economisch belang van Nederland, dat naast het onderhoud van eiseres, ook de aanspraak op gezondheidszorg of andere (sociale) voorzieningen omvat, minder zwaar laten wegen vanwege het inkomen van referent. Dit neemt echter niet weg dat het wel mag worden afgezet tegen het belang van eiseres, wat de staatssecretaris kenbaar heeft gedaan.
8.3.
De rechtbank stelt tenslotte vast dat de staatssecretaris in de belangenafweging in het voordeel van eiseres heeft gewogen dat voor de kinderen van eiseres een objectieve belemmering bestaat om gezinsleven in Syrië uit te oefenen.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris grond van het voorgaande alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft gewogen en dat deugdelijk is gemotiveerd dat weliswaar sprake is van grote emotionele betrokkenheid tussen eiseres en referent, maar dat die niet de meer dan gebruikelijke banden overstijgt en dat de gestelde relevante feiten en omstandigheden in samenhang bekeken in de belangenafweging niet leiden tot een inbreuk op van artikel 8 EVRM.
8.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.WI 2020/16 en paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
2.uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.