ECLI:NL:RBDHA:2023:9152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verlengingsbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op 26 oktober 2022 op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft herhaaldelijk beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, met als laatste beroep op 3 april 2023, dat ongegrond werd verklaard op 17 april 2023. Op 21 april 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden verlengd, ingaande op 24 april 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 5 juni 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 19 mei 2023 de rechtbank niet in kennis heeft gesteld van het verlengingsbesluit, wat betekent dat de maatregel van bewaring vanaf 20 mei 2023 onrechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende rekening heeft gehouden met de zienswijze van eiser en dat er geen verzwaarde belangenafweging is gemaakt, zoals vereist na een periode van zes maanden vreemdelingenbewaring. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en kent eiser een schadevergoeding toe van € 4.050,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 837,- aan de gemachtigde van eiser.

De rechtbank vernietigt het verlengingsbesluit en verklaart het beroep gegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.15481
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Het beroep dat eiser daartegen heeft ingesteld, is ongegrond verklaard bij uitspraak van 18 november 2022 (NL22.22366).
Eiser heeft daarna tegen het voortduren van de bewaring herhaaldelijk beroep ingesteld, laatstelijk op 3 april 2023. Dat beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 17 april 2023 (NL23.10088).
Bij besluit van 21 april 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd, ingaande op 24 april 2023 (het verlengingsbesluit).
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Verweerder heeft op 1 juni 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, na bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983.
2. Voor het verlengen van de maatregel van bewaring geldt het volgende toetsingskader. Verweerder moet conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) na een aangesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring, een verzwaarde belangenafweging maken.1 Verweerder moet hierbij nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende gemotiveerd is, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi2 voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.3
De kennisgeving
3. Eiser voert aan dat verweerder de rechtbank uiterlijk 19 mei 2023 in kennis had moeten stellen van het verlengingsbesluit. Verweerder heeft dit niet gedaan, waardoor de maatregel van bewaring in ieder geval vanaf 20 mei 2023 onrechtmatig is.
4. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat verweerder ten onrechte geen kennisgeving heeft verstuurd. Het verlengingsbesluit is op 21 april 2023 bekendgemaakt. Verweerder moest de rechtbank daarom uiterlijk achtentwintig dagen daarna, op 19 mei 2023, in kennis stellen van het verlengingsbesluit, omdat eiser zelf geen beroep had ingesteld.4 Aangezien verweerder dit heeft nagelaten, is de maatregel van bewaring in ieder geval vanaf de daaropvolgende dag, 20 mei 2023, onrechtmatig.5 De beroepsgrond slaagt.
De motivering van het verlengingsbesluit
5. Eiser voert daarnaast aan dat het verlengingsbesluit vanaf het begin onrechtmatig is, omdat de zienswijze van eiser niet is meegenomen in de besluitvorming. Uit het verlengingsbesluit blijkt ook niet dat verweerder een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder is in het verlengingsbesluit in het geheel niet ingegaan op de punten die eiser heeft aangevoerd in de zienswijze zoals deze, voor zover relevant, in het aanvullend beroepschrift zijn weergegeven, welke weergave verweerder ter zitting niet heeft weersproken. Zo heeft eiser in de zienswijze bijzondere omstandigheden aangevoerd, namelijk dat hij een stalen plaat heeft in zijn been, daar last van heeft en kampt met verslavingsproblematiek. Onder het kopje “lichter middel” heeft verweerder de aangevoerde omstandigheden niet benoemd, maar heeft volstaan met de standaardoverweging dat “niet is gebleken van omstandigheden waaruit blijkt dat de detentie voor u onredelijk bezwarend is geworden”. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 20226 volgt dat, als de staatssecretaris in zijn verlengingsbesluit voorbijgaat aan feiten en omstandigheden die de vreemdeling duidelijk kenbaar ter betwisting van dat besluit naar voren heeft gebracht voordat dat besluit wordt genomen, de vreemdeling in zijn belangen is geschaad en dat dit gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292.
2 ECLI:EU:C:2014:1320.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4460 .
4 Dit volgt uit artikel 94, eerste en zevende lid, van de Vw.
5 Uitspraak van de Afdeling van 25 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT6202.
worden gepasseerd.
Uit het verlengingsbesluit blijkt ook niet dat verweerder een kenbare verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande is de inbewaringstelling van eiser vanaf het moment van het verstrijken van de zes maanden termijn onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 24 april 2023 onrechtmatig. De overige geschilpunten behoeven geen bespreking meer.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 39 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 36 x
€100,- (verblijf detentiecentrum) en 3 x €100,- x 1,5 (verblijf detentiecentrum). In totaal
bedraagt de schadevergoeding dus € 4.050,-.
De rechtbank ziet aanleiding om de schadevergoeding voor de laatste drie dagen van de onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel met 50% te verhogen, omdat verweerder te traag heeft gehandeld, nadat eiser op 26 mei 2023 een bericht heeft geüpload in het digitale dossier met een urgent verzoek om invrijheidstelling wegens het verzuim van verweerder om aan de rechtbank een kennisgeving te versturen. De rechtbank heeft vervolgens op 30 en 31 mei 2023 geprobeerd om de gemachtigde van verweerder te bereiken voor een reactie op het verzoek van eiser. Dit is pas op 1 juni 2023 gelukt, op welke dag verweerder ook pas is overgegaan tot opheffing van de maatregel van bewaring.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het verlengingsbesluit;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 4.050,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
21 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: