In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op 26 oktober 2022 op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft herhaaldelijk beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, met als laatste beroep op 3 april 2023, dat ongegrond werd verklaard op 17 april 2023. Op 21 april 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden verlengd, ingaande op 24 april 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 5 juni 2023.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 19 mei 2023 de rechtbank niet in kennis heeft gesteld van het verlengingsbesluit, wat betekent dat de maatregel van bewaring vanaf 20 mei 2023 onrechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende rekening heeft gehouden met de zienswijze van eiser en dat er geen verzwaarde belangenafweging is gemaakt, zoals vereist na een periode van zes maanden vreemdelingenbewaring. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en kent eiser een schadevergoeding toe van € 4.050,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 837,- aan de gemachtigde van eiser.
De rechtbank vernietigt het verlengingsbesluit en verklaart het beroep gegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.