ECLI:NL:RBDHA:2023:9149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit op basis van bekering en seksuele gerichtheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2023, wordt het beroep van een Iraanse asielzoeker beoordeeld die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 4 april 2023 afgewezen, met de motivering dat de asielaanvraag ongegrond was. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Rasul, stelde dat hij in Iran werd gediscrimineerd vanwege zijn bekering tot het christendom en zijn LHBTI-geaardheid. Hij vreesde voor vervolging bij terugkeer naar Iran, waar hij problemen had ondervonden na het verlaten van de Islam.

De rechtbank behandelde het beroep op zitting op 1 juni 2023, waarbij de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A. Wildeboer. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag deugdelijk had gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over zijn bekering en seksuele gerichtheid niet geloofwaardig achtte. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn bekering en de gevolgen daarvan, en zijn verklaringen over zijn seksuele gerichtheid werden als oppervlakkig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser geen reëel risico liep op onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Iran.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag voor een verblijfsvergunning af. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12508

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 23 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 4 april 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eiser is het met de bestreden beslissing niet eens en heeft beroep ingesteld.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op zitting van 1 juni 2023 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [datum] Hij heeft Iran verlaten toen mensen hem begonnen te discrimineren nadat hij de Islam de rug had toegekeerd. Eiser stelt in Iran een (christelijke) huiskerk te hebben bezocht en dat hij, toen deze is opgerold, door de Iraanse veiligheidsdienst werd gezocht. Eiser heeft zich in Turkije bekeerd tot het christendom en heeft zich in Duitsland laten dopen. Daarnaast stelt eiser dat hij er in Iran achter kwam dat hij op zowel vrouwen als mannen valt en dat hij problemen kreeg toen mensen zijn geaardheid ontdekten. Verder stelt eiser dat hij vreest voor bestraffing bij terugkeer naar Iran omdat hij de militaire dienstplicht niet heeft verricht.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Militaire dienstplicht
3. Afvalligheid
4. Bekering waaronder bezoek aan huiskerk
5. Lhbti-gerichtheid
De eerste drie elementen worden door de staatssecretaris geloofwaardig geacht, de laatste twee elementen worden niet geloofwaardig geacht. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand kan blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, tot dit oordeel komt.
Waren de omstandigheden tijdens het gehoor onzorgvuldig?
5. Eiser stelt dat het gehoor niet zorgvuldig is afgenomen omdat dit via een videoverbinding heeft plaatsgevonden, er verbindingsproblemen waren, het gehoor lang heeft geduurd en eiser de tolk niet altijd begreep. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank stelt vast dat uit medisch onderzoek [1] blijkt dat er geen belemmeringen zijn vastgesteld om eiser te horen. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser, desgevraagd, heeft ingestemd met een gehoor via een videoverbinding omdat een persoonlijk gesprek op eisers verblijfslokatie [2] niet mogelijk was. Daarnaast is door eiser aan het einde van gehoor aangegeven dat hij de (register)tolk goed had begrepen en dat hij de wijze van gespreksvoering aangenaam vond. Op dag twee van het gehoor was geen sprake van verbindingsproblemen. Tevens stelt de rechtbank vast dat zowel de gehoormedewerker als de tolk op diverse momenten geverifieerd hebben of eiser de vraag goed had begrepen en zo nodig de vraag herhaald of op een andere wijze gesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de omstandigheden tijdens het gehoor weliswaar niet optimaal waren, maar dat de staatssecretaris het gehoor kon starten en voortzetten en dat dit niet onzorgvuldig is geweest.
Is voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser?
6. Eiser stelt dat de verklaringen die hij heeft afgelegd over zijn interesse in het christendom over de periode gingen waarin hij nog maar zes of zeven jaren oud was. De staatssecretaris heeft hier volgens eiser te weinig rekening mee gehouden. De rechtbank volgt eiser hierin niet en acht daarbij het volgende van belang.
6.1.
Uit de uitspraak van de afdeling van 26 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1622) volgt dat de staatssecretaris inzichtelijk moet maken dat en hoe hij rekening houdt met het referentiekader van de vreemdeling en wat dat betekent voor de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas. Uit het beleid van de staatssecretaris [3] volgt dat doorgevraagd wordt “op de persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de verandering in zijn geloofsovertuiging in de sociale, emotionele en religieuze context voor de vreemdeling heeft gehad.” Ook volgt hieruit dat zoveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij het niveau en de wijze van vertellen van de vreemdeling en zijn referentiekader.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat op diverse momenten tijdens het gehoor geverifieerd is of eiser de vraag goed heeft begrepen, en dat zo nodig de vraag is herhaald of op een andere wijze is gesteld en dat is doorgevraagd naar wat eiser bedoelde. Hierbij is aansluiting gezocht bij de bewoordingen van eiser zelf. Uit de antwoorden die eiser gaf, kan niet worden afgeleid dat de vragen door hem niet begrepen werden [4] . Door op deze wijze te handelen is naar het oordeel van de rechtbank door de staatssecretaris voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser.
Is de bekering tot christendom terecht ongeloofwaardig geacht?
7. De rechtbank acht voor de beoordeling van bekering van belang dat uit het beleid [5] van de staatssecretaris volgt dat de volgende elementen worden betrokken:
-De motieven voor en het proces van bekering;
-De kennis van het nieuwe geloof, en;
-De activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt
binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. Het zwaartepunt in de beoordeling ligt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot deze drie elementen.
Verder is van belang dat op de vreemdeling de verplichting rust om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken en de relevante elementen hiervoor zo spoedig mogelijk naar voren te brengen [6] .
Motieven, proces en huiskerk
7.1.
Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte zijn bekering niet geloofwaardig vindt. Eiser had op jonge leeftijd al belangstelling voor het christendom en naarmate hij ouder werd, ging hij zich er steeds meer voor interesseren. Vanwege die belangstelling keek hij aanvankelijk programma’s via de satelliet of de smartphone. Toen dit niet meer voldoende was, is hij met een vriend meegegaan naar de bijeenkomsten van de (christelijke) huiskerk.
7.2.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over wat hem op jonge leeftijd aantrok in het christendom, anders dan dat hij vrolijkheid en vermaak zag. De staatssecretaris overweegt daarbij dat eiser niet duidelijk heeft kunnen maken waarom hij dit associeerde met het christendom of wat hem aantrok in het religieus gedachtengoed van het christendom. Verder heeft eiser volgens de staatssecretaris niet inzichtelijk gemaakt welke overwegingen ertoe hebben geleid dat hij een huiskerk ging bezoeken. De enkele stelling dat televisie kijken niet meer voldeed, dat eiser nieuwsgierig was en dat hij tot zijn zeventiende heeft gewacht met het bezoeken van een huiskerk is daarvoor onvoldoende. De staatssecretaris heeft daarbij terecht betrokken dat de verklaring van eiser dat hij uit nieuwsgierigheid als nieuwkomer is toegelaten niet strookt met de objectieve landeninformatie [7] , waaruit blijkt dat huiskerken onopgemerkt willen blijven en zij een risico van infiltratie door informanten onderkennen. De stelling van eiser in beroep dat hij met Mostafa, een vertrouwd lid van de huiskerk, meeging, is niet nader onderbouwd en kan niet afdoen aan bovengenoemde ongerijmdheid. De staatssecretaris heeft verder gesteld dat van eiser, die in weerwil van het risico een huiskerk bezocht, verwacht kon worden dat hij meer gedetailleerd en verdiepend kon verklaren over de gesprekken die hij in de huiskerk met gelijkgestemden heeft gevoerd. Eiser verklaart daarover alleen dat hij nieuwsgierig was en een “goed gevoel had om met gelijkgestemden met het christendom bezig te zijn zonder dat anderen daar van wisten” [8] .
De verklaringen van eiser [9] dat hij via een satelliettelevisie naar programma’s keek over het christendom en later een smartphone gebruikte om kennis te nemen van christendom, terwijl eiser later verklaart [10] dat er geen andere mogelijkheden waren om kennis te verkrijgen dan via het bezoeken van een huiskerk, heeft de staatssecretaris terecht als tegenstrijdig aangemerkt. De staatssecretaris heeft verder als ongerijmd aangemerkt dat eiser verklaart dat de politie hem zocht vanwege zijn bezoek aan de huiskerk. Eiser stelt zeker te weten dat de mensen van de huiskerk zijn naam hadden doorgegeven [11] terwijl eiser eerder verklaart dat hij slechts twee mensen (van de huiskerk) van naam kende en dat er bij ieder bezoek andere mensen waren die hij niet (goed) kende [12] . Eiser heeft met deze verklaringen volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij door de Iraanse veiligheidsdienst wordt gezocht.
Ontwikkeling geloof na vertrek en uiting van het geloof7.3. Over de ontwikkeling van zijn geloof na zijn vertrek uit Iran verklaart eiser dat hij naar de kerk ging en dat hij hoe meer hij omringd raakte door het christendom, hij overtuigd raakte dat hij het juiste geloof aanhing. Daarnaast verklaart eiser dat de sfeer en vrijheid zijn geloof hebben doen groeien, dat het christendom rust geeft en dat het verschil met Islam grote indruk op hem heeft gemaakt. De staatssecretaris acht deze verklaringen terecht summier nu eiser dit niet nader onderbouwt en deze verklaringen geen inzicht geven over wat eiser heeft geleerd en ervaren in de kerk. Eiser stelt in dat licht dat hij de bijbel in zijn geheel heeft gelezen. Op vragen over wat hij heeft gelezen en wat belangrijk voor hem is, verklaart eiser volgens de staatssecretaris oppervlakkig door te antwoorden dat er een Oud en Nieuw Testament is, dat het Nieuwe Testament begint met het boek Genesis en dat daarin wordt uitgelegd welke profeet is gekomen en gegaan en wie familie van elkaar is [13] . De staatssecretaris heeft verder terecht gesteld dat de verklaring van eiser dat zijn doop en de doopakte belangrijk voor hem zijn en een spirituele waarde hebben, waardoor hij de akte bij zich wil hebben [14] , in strijd is met de verklaring van eiser in de zienswijze dat hij de akte bij een vriend heeft laten liggen en de doop als niet belangrijk bestempelt. Tenslotte stelt de staatssecretaris dat het gegeven dat eiser alleen over het geloof wil spreken met mensen die hij vertrouwt onvoldoende is om aan te nemen dat eiser zijn geloof openlijk wil uiten.
7.4.
Eiser heeft een brief overlegd van iemand waar hij een relatie mee heeft. Eiser stelt dat daaruit blijkt hij het christelijk geloof aanhangt. De staatssecretaris heeft ten aanzien van dit document terecht overwogen het niet afkomstig is van een objectieve bron, dat er weinig feitelijke informatie over eisers gestelde geloof in is opgenomen en dat er daarom geen doorslaggevend gewicht aan de brief wordt toegekend.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op grond van het voorgaande deugdelijk heeft gemotiveerd en geconcludeerd dat hij de verklaringen van eiser over zijn bekering in samenhang bekeken niet geloofwaardig acht.
7.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de seksuele gerichtheid van eiser terecht ongeloofwaardig geacht?
8. De rechtbank acht bij de beoordeling van de seksuele gerichtheid van belang dat uit het beleid [15] van de staatssecretaris volgt dat volgende thema’s van belang zijn:
1. Privéleven;
2. Huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti groepen;
3. Contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
4. Discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst.
In de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid en wordt gewicht toegekend aan het proces van ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de vreemdeling heeft verklaard daarmee te zijn omgegaan.
8.1.
Eiser stelt dat hij in Iran ontdekte dat hij op zowel vrouwen als mannen viel en in de beginperiode in Europa heeft ontdekt dat hij vooral op mannen valt. De staatssecretaris acht het ongerijmd dat eiser pas in Nederland voor het eerst zijn geaardheid kenbaar heeft gemaakt terwijl het naast zijn bekering aan de kern van zijn asielmotieven raakt en hij in andere Europese landen al meerdere asielprocedures heeft doorlopen zonder dit motief te vermelden.
Gevoelens en relaties
8.2.
Eiser verklaart op de vragen naar gevoelens en gedachtes dat hij gevoelens kreeg voor sommige vrienden, hen mooi vond, opwinding voelde en gemeenschap met hen wilde hebben. De staatssecretaris acht dit oppervlakkig nu wel is doorgevraagd naar wat die gevoelens voor eiser betekenden [16] , maar dat eiser daar alleen in termen van fysieke aantrekking of seksuele omgang over spreekt. De staatssecretaris heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser stelt al meer dan tien jaren deze gevoelens te hebben en dat daarom van eiser kan worden verwacht dat hij meer verdiepend en authentiek verklaart over zijn gevoelens. Eiser heeft wel verklaard dat het hem in Iran ongerust maakte dat hij zijn gevoelens niet kon uiten en geen relatie kon hebben zoals hij dat wilde. Hij heeft zijn gevoelens binnen moeten houden en dit gaf druk op zijn psychische gesteldheid. Eiser heeft geen inzicht gegeven in wat dit met hem deed en wat het met hem deed dat hij in Europa wel in vrijheid zijn gevoelens kon uiten. De staatssecretaris heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verklaring van eiser dat hij in Iran geen relatie kon hebben met mannen, omdat dit niet mag, niet rijmt met zijn verklaring dat hij wel gemeenschap kon hebben nu ook dat verboden is.
8.3.
Over de relatie met David, die kort voor het nader gehoor is geëindigd, verklaart eiser dat dit de meest waardevolle relatie in zijn leven was. Nu eiser over deze relatie ook alleen over de fysieke aspecten ervan verklaart naast dat David aardiger was voor hem dan andere mannen, heeft de staatssecretaris deze verklaring terecht als oppervlakkig aangemerkt.
8.4.
Ten aanzien van de verklaring van Phillip heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat het zwaartepunt in de geloofwaardigheidsbeoordeling bij de verklaringen van eiser ligt en dat verklaringen van derden meegewogen kunnen worden. Uit de overgelegde verklaring blijkt een andere ontmoetingsdatum dan uit de meegestuurde whatsappberichten, hetgeen tegenstrijdig is. Verder blijkt dat tijdens het gehoor aan eiser is gevraagd of hij documenten had die zijn asielrelaas ondersteunen. Eiser verklaarde die niet te hebben. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het terecht zeer opvallend heeft gevonden dat (pas) in beroep berichtenverkeer is overlegd met betrekking tot een (kennelijk bestaande) relatie, terwijl die berichten gelet op de data al aanwezig waren ten tijde van gehoor.
Kennis LHBTI
8.5.
Over de kennis van de situatie van LHBTI in Nederland en Duitsland verklaart eiser enerzijds dat hij een gevoel van vrijheid en veiligheid had, maar toch in Duitsland zijn geaardheid geheim heeft gehouden vanwege een innerlijke angst die geworteld is in eisers ervaringen in Iran. De staatssecretaris heeft dit terecht als ongerijmd aangemerkt.
Problemen vanwege geaardheid
8.6.
Ten aanzien van de door eiser gestelde problemen in Iran vanwege zijn geaardheid heeft de staatssecretaris gesteld dat deze niet zijn geconcretiseerd. Eiser stelt dat er mensen zijn die achter zijn geaardheid waren gekomen, maar wie dat waren en om welke problemen het ging heeft eiser niet toe kunnen lichten.
8.7.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op grond van het voorgaande deugdelijk heeft gemotiveerd en geconcludeerd dat hij de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid in samenhang bekeken niet geloofwaardig acht.
8.8.
Deze beroepsgrond slaag niet
Leidt afvalligheid tot een reëel risico op onmenselijke behandeling?
9. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat eiser afvallig is van de Islam. Op grond van onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van state van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:93) dient de staatssecretaris te onderzoeken of vreemdelingen vanwege die afvalligheid een risico lopen bij terugkeer naar Iran [17] . De staatssecretaris stelt zich, overeenkomstig de geloofwaardigheidsbeoordeling, op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Nederland moet uit uiten over zijn geloofsovertuiging om zijn spirituele identiteit te behouden. De stelling van eiser (in de zienswijze) dat hij zich openlijk uit over zijn geloofsovertuiging is niet nader toegelicht of onderbouwd. Verder verklaart eiser dat hij alleen met mensen die hij vertrouwt over het geloof spreekt. Hieruit kan niet volgen dat eiser in het land van herkomst noch in Nederland zijn afvalligheid actief heeft geuit noch dat eiser in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. In dat geval is het volgens de staatssecretaris niet aannemelijk dat de vreemdeling bij terugkeer en in het geval van een eventuele ondervraging door de autoriteiten op de luchthaven zal verklaren dat hij afvallig is [18] . Op grond van de verklaringen van eiser mag volgens de staatssecretaris dan ook verwacht worden dat eiser niet verklaart afvallig te zijn en dat hij daarom geen reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Iran. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris dit deugdelijk heeft gemotiveerd. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van 20 februari 2020 van het Britse Upper Tribunal [19] maakt dit oordeel niet anders nu de bekering van eiser niet geloofwaardig wordt geacht. Over afvalligheid is door de Britse rechter vastgesteld dat iemand die gedoopt is als een afvallige wordt beschouwd en een religieus delict heeft gepleegd, maar dat het onwaarschijnlijk is dat iemand daarvoor wordt vervolgd [20] . Ook de overige verwijzingen van eiser naar jurisprudentie [21] kunnen niet leiden tot het beoogde doel, nu in die zaken uitgegaan is van een geloofwaardige bekering of vastgestelde geloofsuitingen.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt het vervullen van de dienstplicht of de weigering daarvan tot een reëel risico op onmenselijke behandeling?
10. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat eiser, in Iran, geestelijke druk heeft ervaren omdat werd gezegd dat agenten eiser ieder moment zouden kunnen komen halen om de dienstplicht te vervullen. Bij weigering zou een straf kunnen dreigen. De staatssecretaris heeft niet aannemelijk geacht dat eiser als gevolg hiervan bij terugkeer een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling. In die beoordeling heeft de staatssecretaris betrokken dat eiser verklaart nooit serieuze problemen te hebben ondervonden en dat de dienstplicht niet belangrijkste reden was om Iran te verlaten. Daarnaast heeft de staatssecretaris betrokken dat eiser in de zienswijze stelt dat hij ondergedoken heeft gezeten en dat dat tot problemen kan leiden, maar dat deze stelling niet is onderbouwd terwijl eiser in het gehoor verklaart dat het onderduiken als gevolg van zijn bekering plaatsvond. De staatssecretaris heeft vervolgens op grond van objectieve landeninformatie [22] in aanmerking genomen dat bestraffing vanwege een verblijf buiten Iran niet aannemelijk is en dat uit deze informatie niet blijkt dat eiser een risico loopt op ernstige straffen vanwege dienstplichtontduiking. Tot slot overweegt de staatssecretaris dat, mocht eiser wel bestraft worden, dit niet zonder meer als disproportioneel aan te merken is [23] . De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op grond van het voorgaande terecht heeft geconcludeerd dat eiser zijn gestelde vrees voor terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt. De stelling van eiser, ter zitting naar voren gebracht, dat dienstplicht in combinatie met zijn afvalligheid resulteert in een “disproportionele situatie” leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank stelt vast dat beide elementen afzonderlijk van standpunten zijn voorzien en door de staatssecretaris zijn beoordeeld. Geconcludeerd is dat eiser geen reëel risico op onmenselijk behandeling loopt bij terugkeer. Nu eiser zijn stelling niet nader heeft geconcretiseerd of onderbouwd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de combinatie van bovengenoemde elementen wel tot een reëel risico op onmenselijke behandeling bij terugkeer zou leiden.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Medifirst, 18 juli 2022
2.Handhaving en Toezichtlocatie
3.WI 2022/3
4.Zie bijvoorbeeld p 16 tot 18 van het nader gehoor (NG)
5.Dit volgt uit WI 2022/3.
6.Dit volgt uit artikel 31, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en onder andere uit ECLI:NL:RVS:2015:1476
7.Algemeen Ambtsbericht Iran februari 2021, p. 81
8.P 30 NG
9.P 22 NG
10.P 23 NG
11.P40 NG
12.P28 NG
13.P 35 NG
14.P 36 NG
15.Dit volgt uit de werkinstructie 2019/17.
16.P 43 NG
17.Nadere uitwerking is te vinden in WI 2022/3 en IB 2023/35.
18.IB 2023/35 p 5
19.Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) PS (Christianity - risk) Iran CG [2020] UKUT 00046 (IAC), 20 februari 2020.
20.Ro. 103 van de hiervoor genoemde uitspraak
21.ECLI:NL:RBDHA:2021:2168 en een niet gepubliceerde zaak.
22.Algemeen Ambtsbericht Iran, mei 2022 p 105 ev.
23.Shepherd arrest, Hof van justitie van 26 februari 2015, nr. C-472/13