ECLI:NL:RBDHA:2023:9146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van vreemdelingenrechtelijke procedures en de rechtmatigheid van de staandehouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, die op 23 mei 2023 in bewaring is gesteld, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de aanhouding van de eiser niet op een duidelijke juridische grondslag is gebaseerd, maar dat dit niet leidt tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. De rechtbank stelt vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. De rechtbank wijst de beroepsgronden van de eiser af, waaronder het verzoek om schadevergoeding, en concludeert dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 juni 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.15351
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Dijkman, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.J. Bentaieb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000.
De staandehouding
2. Eiser voert aan dat de strafrechtelijke aanhouding een verkapt vreemdelingenrechtelijke staandehouding was. In het proces-verbaal van aanhouding staat niet op welke juridische grondslag hij is aangehouden. Nu onduidelijk is op welke strafrechtelijke basis is gehandeld, moet ervanuit gegaan worden dat de staandehouding vreemdelingenrechtelijk was. Eiser betoogt dat er in dat geval geen vermoeden was van illegaal verblijf.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In het proces-verbaal van aanhouding van 23 mei 2023 staat niet expliciet vermeld op welke juridische grondslag eiser is aangehouden. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat sprake is geweest van een (verkapt)
vreemdelingenrechtelijke staandehouding.
In het proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2023 staat namelijk beschreven wat de aanleiding was voor de aanhouding. Eiser zat met een groep jongens op het Stationsplein in Utrecht. Er lag veel afval om hen heen. Het was de verbalisanten ambtshalve bekend dat er op het Stationsplein veel overlast is van zakkenrollerij en overlast van groepen jongeren die voor overlast zorgen. Daarom is eiser om zijn identiteitsbewijs gevraagd, waarna bleek dat hij gesignaleerd stond voor DNA afname.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen voldoende dat eiser naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd in het kader van de uitoefening van een algemene politietaak. Omdat de rechtbank als bewaringrechter alleen oordeelt over bevoegdheden die bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend1, is zij niet bevoegd om over de rechtmatigheid van deze staandehouding een oordeel te geven. De beroepsgrond slaagt niet.
De MOB-meldingen
5. Eiser voert aan dat onduidelijk is of hij werkelijk met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken. In het proces-verbaal van aanhouding staat achter het V-nummer: “verblijfstatus Rechtmatig”. Verder staat in de maatregel van bewaring dat eiser op 24 april 2023 met onbekende bestemming (MOB) is gemeld, terwijl uit een ander stuk blijkt dat eiser op 27 en 28 april 2023 MOB is gemeld en dat op 1 mei 2023 een strafmaatregel ten uitvoer is gelegd. Bovendien zijn de MOB-meldingen van het COA. Volgens eiser blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 14 december 20222 dat een melding van het COA geen officiële MOB-melding is, maar alleen een melding van de AVIM.
6. De beroepsgrond slaagt niet. In het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling op 23 mei 2023 heeft eiser zelf erkend dat hij MOB is vertrokken. Verweerder heeft aan eiser gevraagd: “Vanaf 24 april 2023 ben je vertrokken vanaf de opvanglocatie zonder te melden waar je heen ging, waarom?” Eiser heeft daarop geantwoord: “Ik wist niet dat ik dat moest melden, ik was het vergeten.” Eiser heeft vervolgens aangegeven dat hij soms bij een hulporganisatie sliep en soms op straat. De stelling van eiser, dat alleen een melding van het AVIM een officiële MOB-melding is, doet niet af aan het feit dat eiser heeft erkend dat hij MOB is vertrokken. Aan de enkele vermelding in het proces-verbaal van aanhouding dat eiser rechtmatig verblijf heeft, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht
1. Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400, r.o. 1.
aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. Op dit onderdeel heeft de rechtbank ambtshalve toetsend geen onrechtmatigheden aangetroffen.
Het lichter middel
9. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat hij nu wel meewerkt aan zijn overdracht aan Spanje.
10. De rechtbank oordeelt dat uit de gronden van de maatregel volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdeling zal onttrekken. Verder heeft eiser in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling aangegeven dat hij niet terug wil naar Spanje. Daarom hoefde verweerder in de omstandigheid dat eiser nu wel meewerkt aan overdracht aan Spanje geen aanleiding te zien om te volstaan met een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is3, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek overigens op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
3 ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.