ECLI:NL:RBDHA:2023:9057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16104
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring met betrekking tot uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen het verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van de eiser, die in afwachting is van zijn uitzetting naar Marokko. De maatregel van bewaring was oorspronkelijk opgelegd op 21 november 2022 en is op 19 mei 2023 met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft tegen deze verlenging beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 14 juni 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat er zicht is op uitzetting naar Marokko, ondanks de weigering van eiser om mee te werken aan presentaties van de Marokkaanse autoriteiten, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een laissez-passer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verantwoordelijkheid voor de patstelling bij eiser ligt, aangezien hij niet heeft meegewerkt aan de uitzetting. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet had hoeven volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd die de voortzetting van de maatregel onredelijk zouden maken.

Verder heeft de rechtbank geconcludeerd dat verweerder voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure en dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep tegen het verlengingsbesluit, maar niet tegen het voortduren van de bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16104

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Verweerder heeft op 21 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 19 mei 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel en tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit.
Zicht op uitzetting
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat een patstelling is ontstaan doordat eiser weigert te verschijnen op presentaties van de Marokkaanse autoriteiten terwijl dit vereist is voor verkrijging van een laissez-passer (lp). Naar verwachting zal deze patstelling ook niet op korte termijn wijzigen. Eiser verwijt verweerder dat deze niet gemotiveerd heeft hoe deze patstelling kan worden doorbroken.
2.1.
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko, zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) en van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:747).
In onderhavige zaak blijkt uit de voortgangsrapportage van 1 juni 2023 dat eisers
nationaliteit op 31 januari 2023 is bevestigd door de Marokkaanse autoriteiten. Op 27 februari 2023, 5 april 2023 en 24 mei 2023 stonden presentaties voor eiser gepland, maar eiser is telkens niet verschenen. Hieruit volgt dat de lp-aanvraag nog steeds actief in behandeling is, maar dat het schort aan medewerking aan de zijde van eiser. Op eiser rust echter de plicht om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2672). Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Dat er nu sprake is van een patstelling omdat eiser weigert mee te werken aan de presentatie komt voor zijn rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
3. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de verlenging van de maatregel van bewaring. Hij voert daartoe aan dat hij zich al meer dan zes maanden in bewaring bevindt en dat zijn bewaring onder deze omstandigheden bij afweging van alle belangen in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is. De bewaring valt eiser zwaar.
3.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder. De enkele verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zijn bewaring in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is. De aanhoudende weigering van eiser om mee te werken aan zijn uitzetting rechtvaardigt de veronderstelling dat een lichter middel geen garantie biedt dat eiser Nederland zal verlaten. Een lichter middel zal dus niet doeltreffend zijn. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarendheid
4. Eiser stelt dat verweerder niet voortvarend handelt.
4.1.
Uit de door verweerder overgelegde voortgangsgegevens blijkt dat eiser op
27 februari 2023, 5 april 2023 en 24 mei 2023 heeft geweigerd mee te werken aan een presentatie van de Marokkaanse autoriteiten. Verder blijkt dat er maandelijks een vertrekgesprek met eiser is gevoerd waarvan de laatste op 10 mei 2023 en dat op 17 mei 2023 bij de Marokkaanse autoriteiten is gerappelleerd. Tijdens deze vertrekgesprekken is uitvoerig met eiser gesproken over zijn positie en de mogelijkheden voor zijn uitzetting en wat daarbij van hem verlangd wordt. Echter heeft eiser veelvuldig verklaard niet mee te willen werken aan zijn uitzetting. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
5. Eiser voert vervolgens aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen.
5.1.
Als een redelijk vooruitzicht op uitzetting bestaat en verweerder voortvarend werkt aan de uitzetting, is de duur van de bewaring een element dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. De Vw stelt een maximum van achttien maanden aan de duur van de bewaring. Dit betekent echter niet dat de bewaring in alle gevallen ook achttien maanden mag voortduren. Naarmate de bewaring voortduurt, wordt het belang van betrokkene om in vrijheid te worden gesteld groter. Indien de maatregel langer duurt dan achttien maanden, kan deze toch voortduren indien sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals frustratie van het onderzoek, passief of actief. Uit de stukken blijkt dat eiser weigert te verschijnen tijdens presentaties met de Marokkaanse autoriteiten en herhaaldelijk heeft verklaard niet mee te zullen werken aan uitzetting waarmee hij de uitzetting frustreert.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de voortzetting van de maatregel van bewaring bij afweging van alle betrokken belangen niet langer gerechtvaardigd maken. De rechtbank is van oordeel dat aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de voortduring van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Slotsom
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van G. de Man, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.