Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank beoordeelt het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit, waarbij een vertrektermijn is onthouden, en het inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
12. Vooraf overweegt de rechtbank dat de mededeling van eiser in het beroepschrift dat hij verzoekt de eerder namens hem ingediende stukken als herhaald en ingelast te beschouwen – zonder daarbij aan te geven in welk opzicht, in zijn visie, de reactie van de staatssecretaris in het bestreden besluit ontoereikend was – onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank richt zich op wat eiser concreet in beroep heeft aangevoerd.
Terugkeerbesluit en inreisverbod voortijdig opgelegd en verzoek om aanhouding
13. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit voortijdig is genomen. Eiser vindt dat het terugkeerbesluit en het daarop gebaseerde inreisverbod prematuur zijn opgelegd. Eiser heeft de rechtbank daarom verzocht om de behandeling van dit beroep op een zitting enige tijd aan te houden, namelijk totdat een gelijktijdige behandeling met de intrekking van eisers Nederlanderschap plaats kan vinden. In de punten 2 tot en met 13 van de gronden van beroep heeft eiser dit nader gemotiveerd. Tijdens de zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat hij bezig is om afstand te doen van de Iraakse nationaliteit en dat in zoverre de verwijzing door de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 december 2020niet opgaat. Daar ging het om iemand met de Marokkaanse nationaliteit en daarvan kan geen afstand worden gedaan.
14. De rechtbank volgt eiser niet in diens betoog dat het besluit voortijdig is genomen en de zaak om die reden zou moeten worden aangehouden. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2020 en is van oordeel dat de verwijzing hiernaar wel opgaat. Net als in die uitspraak heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap ingetrokken. Het rechtsgevolg van dat besluit is direct ingetreden. Dat betekent dat eiser met ingang van 17 juni 2022 geen Nederlander meer is, maar een vreemdeling als bedoeld in artikel 1 van de Vw 2000. De Vw 2000 was daarom ten tijde van het besluit van 17 juni 2022 op eiser van toepassing. Dat eiser bezwaar heeft gemaakt en inmiddels beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van het Nederlanderschap maakt dat niet anders.
Onthouden vertrektermijn en inreisverbod in strijd met het EU-openbare-orde-criterium: is voldaan aan het actualiteitscriterium?
15. Eiser heeft aangevoerd dat het onthouden van een vertrektermijn en het opleggen van een zwaar inreisverbod in strijd is met het Unierechtelijke actualiteitscriterium, althans dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan dit criterium is voldaan. De staatssecretaris heeft de werkelijkheid en actualiteit van de bedreiging niet met voldoende feiten onderbouwd en citeert alleen passages uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de staatssecretaris daadwerkelijk de feitelijke bedreiging die van eiser uitgaat op grond van zijn persoonlijke gedrag in ogenschouw heeft genomen. De staatssecretaris heeft zich vooral gebaseerd op de kwalificatie “terroristisch misdrijf”.
Eiser is op dit moment nog gedetineerd en hij vraagt zich af of dan een werkelijk gevaar van hem uitgaat. Ook wijst eiser er in dit verband op dat uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam blijkt dat de gevangenisstraf mede is opgelegd om de Nederlandse maatschappij gedurende een lange periode te beschermen tegen de risico’s van de gevolgen van een geslaagde aanslag door eiser. Volgens eiser heeft de staatssecretaris ook niet toegelicht dat hij na zes jaar gevangenisstraf alsnog een gevaar zou vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving. De staatssecretaris had bij de vraag naar het recidiverisico meer aandacht moeten hebben voor de huidige opvattingen van eiser. Eiser wijst erop dat de staatssecretaris op basis van het arrest Z.Zh. en I.Olos van de verstoring van de maatschappelijke orde die bij elke wetsovertreding plaatsvindt, zal moeten aantonen dat sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 27 september 2022waarin de rechtbank heeft overwogen dat bij een recent terroristisch misdrijf de drempel om te weerleggen dat sprake is van een actueel gevaar hoog is, maar dat de staatssecretaris geen onweerlegbaar rechtsvermoeden mag hanteren en deugdelijk moet motiveren waarom die drempel niet is gehaald. Ook vindt eiser dat de staatssecretaris er rekening mee moet houden dat de rechtbank aan eiser de gedragsbeïnvloedende maatregel van artikel 38z van het WvSr heeft opgelegd. Het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod op dit moment doorkruisen het doel van de straf en de maatregelen.
Verder vindt eiser dat de staatssecretaris gehouden is om nader onderzoek te doen, niet alleen door het houden van een hoorzitting, maar ook door het opvragen van actuele rapporten en documenten over de psychische, theologische en sociale ontwikkeling van eiser. Van eiser kan dit niet worden verlangd, gelet op zijn beperktere mogelijkheden hiertoe in detentie.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiser sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. De staatssecretaris heeft dat standpunt in het bestreden besluit en met de toelichting in het verweerschrift voldoende gemotiveerd.
De staatssecretaris heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor terroristische misdrijven en dat uit de ernstige gedragingen die tot deze veroordelingen hebben geleid, blijkt dat eiser een werkelijk en ernstig gevaar is voor de openbare orde en nationale veiligheid. Ook heeft de staatssecretaris mogen vinden dat vanwege de aard en ernst van de terroristische misdrijven, het gevaar dat van dergelijke gedragingen uitgaat lang actueel blijft. De staatssecretaris heeft daarbij mogen betrekken onder meer de aard en ernst van de in 2019 gepleegde terroristische misdrijven, de constatering van de rechtbank dat het recidiverisico op extremistisch geweld hoog is, eisers gedragingen die zijn betrokken bij de veroordeling en de fundamentele afwijzing van de Nederlandse samenleving die daaruit is gebleken. Ook vindt de rechtbank dat de staatssecretaris als toelichting en motivering van het gevaar dat van eiser uitgaat onder andere heeft mogen verwijzen naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam en de rapportages die de rechtbank bij de strafoplegging heeft betrokken. De staatssecretaris heeft de relevante passages in het bestreden besluit opgenomen, zodat voor eiser ook duidelijk is waar het standpunt van de staatssecretaris op is gebaseerd.
Verder heeft de staatssecretaris mogen vinden dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat eiser werkelijk afstand heeft gedaan van zijn eerdere gedragingen waardoor hij beschouwd wordt als een ernstige bedreiging voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat, hoewel eiser in detentie verblijft en daarmee beperkt is in de mogelijkheden om zijn gestelde inkeer te onderbouwen, moet worden geconcludeerd dat er op dit moment, behalve zijn eigen verklaringen, niets naar voren is gebracht waaruit kan worden afgeleid dat eiser daadwerkelijk afstand heeft gedaan van zijn eerdere gedachtengoed en dat hij tot inkeer is gekomen.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de staatssecretaris hier een onweerlegbaar rechtsvermoeden hanteert, zoals overwogen in de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij geen rapporten krijgt als hij daarom vraagt om zijn stellingen te onderbouwen. Hij heeft op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt dat hij pogingen heeft ondernomen om rapporten op te vragen over zijn gestelde gedragsverandering en dat is geweigerd om rapporten op te stellen. Zo blijkt uit het verslag van de hoorzitting bijvoorbeeld dat de gemachtigde contact zou opnemen met de imam, maar vervolgens is niet gebleken of onderbouwd dat hij de imam heeft gevraagd om iets op papier te zetten over de gestelde gedragsverandering van eiser. Dit terwijl het wel aan eiser is om de gestelde gedragsverandering te onderbouwen.
17. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat hij geen actueel gevaar is voor de samenleving omdat hij pas over zes jaar vrijkomt en tot die tijd gevangen zal zitten. De redenen van openbare orde en nationale veiligheid die ten grondslag liggen aan het inreisverbod, mogen uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijk gedrag van eiser. De omstandigheid dat eiser is gedetineerd en pas over een aantal jaar vrijkomt, heeft geen betrekking op zijn persoonlijk gedrag, maar op de omstandigheden van zijn verblijf. Die omstandigheid weegt dan ook niet mee bij de beoordeling van de actualiteit van het gevaar voor de samenleving. De rechtbank wijst ter ondersteuning op het arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 2017.
18. De staatssecretaris heeft verder mogen vinden dat de door de strafrechter opgelegde maatregel op grond van artikel 38z van het WvSr niet in de weg staat aan het bestreden besluit. De strafrechter heeft die maatregel opgelegd omdat langdurig toezicht noodzakelijk was om het recidiverisico te beperken, waarbij de strafrechter is uitgegaan van de op dat moment geldende situatie dat eiser Nederlander was en dus na zijn detentie zou terugkeren in de Nederlandse maatschappij. Daarvan is inmiddels geen sprake meer, zodat doorkruising van het doel van die maatregel niet aan de orde is. Dat de maatregel is opgelegd in het belang van eiser, volgt de rechtbank niet. De maatregel van artikel 38z van het WvSr heeft als doel om de veiligheid van anderen, of de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen. Het gaat daarbij primair om de Nederlandse samenleving, aangezien die samenleving zou worden geraakt door een aanslag.
19. Eiser heeft ook aangevoerd dat de beoordeling van de staatssecretaris in overeenstemming moet zijn met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en dat daarbij naast een belangenafweging ook moet worden gekeken naar de geschiktheid, noodzakelijkheid en proportionaliteit van het bestreden besluit. Eiser heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022.
Eiser wijst erop dat hij onder geen enkele omstandigheid naar Irak kan verhuizen of kan worden uitgezet naar dat land. Zijn ouders zijn uit Irak gevlucht en het gezin – samen met zijn zussen – kunnen niet worden geacht om met eiser mee te reizen. Daarnaast loopt hij als veroordeelde een groot risico bij terugkeer omdat de Koerdische autoriteiten op de hoogte zijn van zijn zaak. De aard van zijn belangen is fundamenteel en zijn te scharen onder het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven en het verbod op onmenselijke behandeling.
20. De staatssecretaris heeft alle feiten en omstandigheden en belangen waarop eiser in dat verband heeft gewezen bij de besluitvorming betrokken en vastgesteld dat deze niet opwegen tegen het belang van de samenleving bij uitvaardiging van het terugkeerbesluit en oplegging van het inreisverbod. Hiermee is een deugdelijke evenredigheidsbeoordeling gemaakt, zowel nationaalrechtelijk als in het licht van de artikelen 3 en 8 van het EVRM en het Unierecht. De stelling van eiser dat de staatssecretaris eenzijdig aandacht had voor het belang bij oplegging van het terugkeerbesluit en inreisverbod, volgt de rechtbank ook niet. Bij de evenredigheids- en proportionaliteitsbeoordeling heeft de staatssecretaris betrokken dat eisers privé- en gezinsleven zich in Nederland afspeelt. Onderkend is daarbij dat eiser zijn hele leven in Nederland heeft gewoond en dat er sterke banden met Nederland zouden moeten bestaan. Die belangen wegen echter geenszins op tegen het gevaar dat eiser vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Het enkele feit dat eiser het oneens is met de weging van de betrokken belangen, maakt het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet onrechtmatig. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Hierna zal de rechtbank dieper ingaan op de concreet door eiser aangevoerde belangen.
21. Eiser heeft aangevoerd dat het opleggen van het inreisverbod een schending van artikel 8 van het EVRM is, gelet op zijn geboorte en langdurig verblijf in Nederland, zijn privé- en gezinsleven en sterke banden met Nederland. Eiser wijst hierbij op zijn worteling in Nederland. Hij heeft hier zijn toekomst liggen qua opleiding en werk. Het gepleegde terroristische misdrijf weegt zwaar, maar is volgens eiser, mede gezien het ontbreken van een actuele dreiging, tegenover de belangen van eiser onvoldoende om een inreisverbod van 20 jaar op te leggen. De staatssecretaris gaat er verder ten onrechte van uit dat eiser vanuit Irak met communicatiemiddelen contact kan onderhouden met zijn gezinsleden. Onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 10 juni 2021, vindt eiser dat er ook sprake moet zijn van een praktische mogelijkheid tot het opnemen van contact vanuit Irak. Eiser heeft geen financiële middelen om communicatie te onderhouden. Daarnaast loopt hij een ernstig artikel 3 EVRM-risico en zullen de Iraakse en Koerdische autoriteiten hem in de gaten houden. Daardoor zullen ook zijn gezinsleden geen contact meer willen zoeken, vanwege hun vluchtverleden. Volgens eiser maakt de staatssecretaris geen zelfstandige belangenafweging, wat hij gelet op de criteria uit de arresten Boultif, Üneren Sezen, wel had moeten doen. Eiser vindt verder dat de staatssecretaris hem niet mag tegenwerpen dat hij weinig inzicht in zijn privé- en gezinsleven heeft gegeven, omdat de staatssecretaris had moeten doorvragen over zijn gezinsleven en de invulling ervan tijdens de hoorzitting.
22. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat eiser in Nederland is geboren en sindsdien in gezinsverband met zijn ouders en zussen heeft geleefd. Hij gaat in dit geval ervan uit dat er sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en zijn ouders en zussen als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft ook vastgesteld dat er sprake is van inmenging in het recht op familie- of gezinsleven omdat aan eiser een inreisverbod wordt opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte de uitgevoerde belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen waardoor de inmenging dus gerechtvaardigd is. Daarbij heeft de staatssecretaris het algemeen belang, de openbare orde en nationale veiligheid, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van de betrokkenen. De staatssecretaris heeft daarbij alle door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden betrokken en heeft voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. De staatssecretaris heeft aan de hand van de ‘guiding principles’ uit de arresten Boultif, Üner en Sezen de door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden beoordeeld en heeft mogen vinden dat het belang van de openbare orde en nationale veiligheid en ook het voorkomen van strafbare feiten en de bescherming van rechten en vrijheden zwaarder weegt dan het belang van eiser bij een ongestoord familieleven. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van terroristische misdrijven. Dergelijke misdrijven worden aangemerkt als de meest ernstige misdrijven die de internationale gemeenschap kent en de staatssecretaris heeft daaraan in de belangenafweging een zwaar gewicht mogen toekennen. Daarbij heeft de staatssecretaris ook mogen betrekken dat er in dit geval is geconcludeerd dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving en voor de openbare orde en nationale veiligheid.
De staatssecretaris heeft verder bij de belangenafweging mogen betrekken dat eiser weinig inzicht heeft gegeven in de invulling van zijn familie- of gezinsleven met zijn gezinsleden, dat hij dat ook niet heeft onderbouwd en dat van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en (één of meerdere) gezinsleden ook niet is gebleken. De staatssecretaris heeft mogen vinden dat niet valt in te zien dat eiser na zijn vertrek naar Irak het contact met zijn gezinsleden niet per brief, telefoon en via internet kan onderhouden. De enkele stelling dat eiser daarvoor de middelen niet heeft, is onvoldoende om tot een andere conclusie te leiden.
23. De staatssecretaris heeft ook vastgesteld dat door het opleggen van het inreisverbod eiser de mogelijkheid wordt ontnomen om zijn privéleven in Nederland voort te zetten nadat hij zijn gevangenisstraf heeft uitgezeten, en dat er dus sprake is van inmenging in het recht op privéleven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte de vervolgens uitgevoerde belangenafweging ook op dit punt in het nadeel van eiser laten uitvallen waardoor ook deze inmenging gerechtvaardigd is. Daarbij heeft de staatssecretaris het algemeen belang, de openbare orde en nationale veiligheid, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser. De staatssecretaris heeft daarbij alle door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden betrokken en heeft voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging niet in het voordeel van eiser uitvalt. Ook in dit verband heeft de staatssecretaris bij de belangenafweging mogen betrekken dat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van terroristische misdrijven. De staatssecretaris heeft rekening gehouden met het feit dat eiser in Nederland is geboren en vanaf dat moment de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, dat hij sinds zijn geboorte in Nederland heeft gewoond en dat hij geen nauwe banden heeft met Irak. Maar de staatssecretaris heeft ook mogen vinden dat dit niet maakt dat van eiser niet kan worden verwacht dat hij zijn privéleven in Irak of elders buiten Nederland gaat uitoefenen. De staatssecretaris heeft verder niet ten onrechte betrokken dat eiser in Nederland is opgegroeid en dat als gevolg daarvan sterke banden zouden moeten bestaan met Nederland, maar dat die door eiser gestelde sterke band met en worteling in de Nederlandse samenleving in tegenspraak is met de ernst van de bewezenverklaarde feiten waarvoor hij is veroordeeld: de door eiser gepleegde terroristische misdrijven richten zich nu juist tegen die Nederlandse samenleving. De staatssecretaris heeft ook bij de belangenafweging mogen betrekken dat, omdat eiser meerderjarig is, van hem verwacht mag worden dat hij in Irak een nieuw leven zou moeten kunnen opbouwen en dat uit wat eiser aangevoerd heeft niet valt af te leiden dat het voor hem onmogelijk zou zijn daar een bestaan op te bouwen.
24. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat de staatssecretaris had moeten doorvragen over zijn gezinsleven en de invulling ervan tijdens de hoorzitting. Het is in de eerste plaats aan eiser om zelf met relevante feiten en omstandigheden te komen en zijn aangevoerde omstandigheden te onderbouwen. De staatssecretaris heeft eiser de gelegenheid geboden om zijn gezinsleven en privéleven toe te lichten en eiser heeft alle ruimte gehad om hierover te verklaren. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiser bij de hoorzitting aanwezig was en dus ook de gelegenheid had om eisers gezins- en privéleven toe te lichten en te onderbouwen. In wat eiser tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht, heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om door te vragen. Eiser heeft in zijn zienswijze, op de hoorzitting, in beroep en tijdens de zitting onvoldoende concreet en inzichtelijk gemaakt hoe sterk zijn banden met Nederland zijn en hoe zijn omstandigheden zijn.
De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2022leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak was sprake van een aangekondigde nadere rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming die de staatssecretaris bij de belangenafweging had moeten betrekken. In dit geval is er geen sprake van nieuwe stukken die meegewogen kunnen worden. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
25. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest dat hij bij uitzetting naar Irak zal worden gedetineerd en ter dood zal worden veroordeeld op basis van zijn eerdere banden met IS. Dit is in strijd met het non-refoulementbeginsel. Eiser vindt dat de vrees hiervoor voldoende aannemelijk is door zijn verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Irak van oktober 2021, paragraaf 3.3.3. Eiser wijst ook op verschillende risicofactoren, zoals zijn verzoek om afstand van de Iraakse nationaliteit en zijn strafrechtelijke veroordeling die beide bekend zijn bij de Iraakse autoriteiten. Die optelsom zal volgens eiser verdenking wekken bij de autoriteiten.
Eiser kan de staatssecretaris niet volgen waar die zegt dat ‘substantial grounds’ om te veronderstellen dat sprake is van een ‘real risk’ voor de verboden behandeling in artikel 3 van het EVRM in eisers geval niet aannemelijk zijn. Volgens eiser past de staatssecretaris die maatstaf niet toe op de feiten in dit concrete geval. Eiser vindt ook dat de staatssecretaris nader onderzoek in de vorm van een individueel ambtsbericht moet verrichten.
26. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Paragraaf 3.3.3 ziet zoals de staatssecretaris terecht heeft opgemerkt op personen die afkomstig zijn uit voormalig door IS beheerst gebied en die tijdens het offensief tegen die beweging uit dat gebied op de vlucht zijn geslagen naar door de Iraakse autoriteiten en de Koerden beheerste gebieden. Het gaat dus om personen die verdacht worden van concrete inzet voor of samenwerking met IS op Iraaks grondgebied en die daarvoor nimmer zijn berecht. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat de positie van die personen, die mogelijk daadwerkelijk in Irak deel hebben uitgemaakt van IS of die beweging hebben ondersteund en niet zijn berecht, een geheel andere is dan die van eiser bij terugkeer naar Irak. Eiser heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zijn situatie gelijk is aan die van ontheemden uit voorheen door IS beheerste gebieden. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Iraakse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van zijn strafrechtelijke veroordeling, laat staan dat zij vanwege die veroordeling eiser zullen detineren en ter dood zullen veroordelen. Verder staat weliswaar vast dat eiser bij de Iraakse ambassade in Den Haag heeft verzocht om een verklaring van de Iraakse autoriteiten dat hij afstand heeft gedaan van zijn Iraakse nationaliteit, maar eiser heeft (ook) daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Onder deze omstandigheden hoefde de staatssecretaris geen nader onderzoek te verrichten.
27. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat een terugkeerbesluit ook daadwerkelijk ten uitvoer moet worden gelegd als het wordt opgelegd.Een lidstaat is verplicht om er alles aan te doen om betrokkene te verwijderen naar het land van terugkeer. Een gedoogconstructie is niet mogelijk en zonder concrete handelingen en zekerheid over de rechtmatigheid van de uitzetting, is een terugkeerbesluit (en inreisverbod) niet mogelijk.
28. Nog daargelaten dat de rechtbank in het door eiser genoemde arrest niet de conclusie heeft kunnen lezen die eiser daaruit haalt, begrijpt de rechtbank deze beroepsgrond van eiser zo dat hij stelt dat het terugkeerbesluit niet ten uitvoer kan worden gelegd vanwege het risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Aangezien eisers beroep op artikel 3 van het EVRM niet slaagt, is hierin dan ook geen beletsel gelegen om het terugkeerbesluit ten uitvoer te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
29. Eiser heeft ten slotte in dit verband een beroep gedaan op de artikelen 3 en 5 van de Terugkeerrichtlijn.Volgens eiser is terugkeer in strijd met het beginsel van nonrefoulement als vermeld in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn en kan geen sprake zijn van terugkeer in de zin van artikel 3, derde lid, van de richtlijn omdat Irak niet kan worden aangemerkt als zijn land van herkomst, land van doorreis of land waar zijn toegang is gewaarborgd. Eiser stelt in dit verband dat hij afstand heeft gedaan van zijn Iraakse nationaliteit.
30. De rechtbank volgt eiser ook niet in dit betoog. Eiser heeft met de door hem overgelegde stukken niet onderbouwd dat hij al afstand heeft gedaan van zijn Iraakse nationaliteit, zodat de rechtbank er bij deze stand van zaken van uitgaat dat eiser zal worden toegelaten tot Irak. Daarnaast heeft eiser, zoals hiervoor al is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat terugkeer van eiser naar Irak in strijd zou komen met het beginsel van non-refoulement. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
31. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dit betekent dat het uitgevaardigde terugkeerbesluit en het inreisverbod in stand blijven. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzitter, en mr. S.D.M. Michael en mr. G.J.W.M. Kipping, leden, in aanwezigheid van mr. D.S. Arjun Sharma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 mei 2023
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.