ECLI:NL:RBDHA:2023:8883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
C/09/632181 / HA ZA 22-579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over financiële afwikkeling na beëindiging samenwerking tussen huisartsenpraktijken

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023, betreft het een geschil tussen twee huisartsen en een vennootschap over de financiële afwikkeling na de beëindiging van hun samenwerking. Eiser sub 1, een huisarts, heeft gedurende een bepaalde periode gewerkt voor gedaagde, een vennootschap, op basis van een arbeidsovereenkomst. Na beëindiging van de samenwerking ontstond er een geschil over de financiële afwikkeling, waaronder de betaling van huurlasten, inschrijvingsgelden en personeelskosten. De eisers vorderden in totaal een bedrag van € 221.667,62, te vermeerderen met wettelijke rente, en een maandelijkse betaling van € 1.666,67 vanaf juli 2022. Gedaagde betwistte de vorderingen en stelde dat eiser sub 2 nog een rekening-courantschuld had. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser sub 2 in conventie gedeeltelijk toegewezen, waarbij gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 76.886,73, en de vorderingen in reconventie van gedaagde werden toegewezen tot een bedrag van € 19.338,80. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel en team kanton
Zaaknummer team handel: C/09/632181 / HA ZA 22-579
Zaaknummer team kanton: 10387385 RL EXPL 23-4212
Vonnis van 14 juni 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] B.V. te [plaats 1] ,2. [eiser 2] te [plaats 1] ,

eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. W.O. Groustra te Amsterdam,
tegen
[gedaagde] B.V.te [plaats 1] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J.K.A. van Loo te Amsterdam.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie zullen hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] en samen [eisers] genoemd worden. Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie zal hierna worden aangeduid als [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot 14 februari 2023 blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 juni 2022, met producties 1 tot en met 25;
- de akte overlegging producties van [eisers] , met nogmaals de producties 1 tot en met 25 (productie 20 daarbij uitgebreider);
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 24;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 18 januari 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte overlegging producties van [gedaagde] , met producties 25 tot en met 29;
- de akte uitlating en overlegging producties van [eisers] , met producties 26 en 27;
- de brief van de advocaat van [eisers] van 9 februari 2023, met een volledige versie van productie 9 bij dagvaarding.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2023. Op de mondelinge behandeling is partijen voorgehouden dat de zaak deels door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist op grond van artikel 93 aanhef en onder sub c en d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit geldt voor (i) de vorderingen in conventie tot betaling van eindejaarsuitkering en tot vergoeding van personeelskosten, (ii) voor zover in conventie en in reconventie het vakantiegeld van [eiser 2] aan de orde is en (iii) voor zover in reconventie de door [eiser 2] gestelde pensioenschade aan de orde is (zie artikel 216 van de Pensioenwet). Op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank deze onderdelen van de zaak op grond van artikel 71 lid 2 Rv verwezen naar de kantonrechter. Sinds de mondelinge behandeling treedt de zittingsrechter in deze zaak mede als kantonrechter op. De zaak is ter zitting in zijn geheel behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op de mondelinge behandeling naar voren is gebracht. Deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd.
1.3.
Aan het einde van de zitting op 14 februari 2023 is – na overleg met partijen – besloten om de mondelinge behandeling aan te houden en om deze op 6 maart 2023 (digitaal) voort te zetten, voor het (nader) beproeven van een minnelijke regeling. De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 2 maart 2023 bericht dat [eisers] inmiddels heeft besloten geen minnelijke regeling te willen beproeven vanwege het voor haar principiële karakter van de zaak. Daarop is besloten om – zoals door [eisers] verzocht – de digitale voortzetting van de mondelinge behandeling af te lasten en om een datum voor vonnis te bepalen.
1.4.
De datum voor vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser 2] is huisarts van beroep. Hij voert sinds het jaar 2000 een huisartsenpraktijk in [plaats 1] (hierna ook: ‘ [praktijk1] ’). [eiser 2] en mevrouw [naam 1] waren levenspartners tot aan haar (recente) overlijden.
2.2.
De heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is de oudere broer van [eiser 2] . [naam 2] is eveneens huisarts van beroep. [naam 2] voert een huisartsenpraktijk te [plaats 2] . Hij is daarnaast betrokken bij (de exploitatie van) een aantal andere huisartsenpraktijken in Nederland.
2.3.
Op 23 juni 2009 heeft [naam 2] de vennootschappen [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] B.V. (hierna [bedrijf 2] ) opgericht. [naam 2] is sinds de oprichting enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] en (via [bedrijf 1] ) indirect aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] .
2.4.
[eiser 2] heeft zijn huisartsenpraktijk tot eind 2017 gevoerd vanuit een gezondheidscentrum genaamd ‘ [locatienaam 1] ’ aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna ook: Locatie [locatienaam 1] ). [eiser 2] voerde zijn huisartsenpraktijk aldaar in een maatschap met drie andere huisartsen. Deze maatschap wordt hierna ‘maatschap [locatienaam 1] ’ genoemd. In 2017 had [eiser 2] nog voor een aantal jaar lopende huurverplichtingen ten aanzien van Locatie [locatienaam 1] .
2.5.
De heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) heeft een huisartsenpraktijk te [plaats 1] gevoerd (hierna ook: [praktijk2] ). In 2016 heeft [naam 3] besloten dat hij binnen enkele jaren met pensioen zou gaan. [naam 3] wilde dat zijn huisartsenpraktijk werd overgenomen. [naam 3] is hierover in contact getreden met [eiser 2] en vervolgens met [naam 2] .
2.6.
In 2017 heeft [naam 2] (kort en vereenvoudigd gezegd) aan [eiser 2] voorgesteld om [praktijk2] én [praktijk1] te gaan voeren op één nieuwe locatie, waarbij [eiser 2] als één van de huisartsen op deze locatie zou gaan werken en waarbij [naam 2] de rol van bestuurder en beleidsbepaler zou vervullen. [naam 2] heeft aan [eiser 2] voorgesteld om hiervoor de vennootschappen [eiser 1] en [gedaagde] op te richten.
2.7.
Op 19 februari 2017 heeft [naam 2] per e-mail het volgende aan [eiser 2] geschreven:
‘Bijgaand een spreadsheet met betrekking tot [ [gedaagde] ].
Zoals je kunt zien zijn alle inkomsten en uitgaven in de spreadsheet verwerkt, er gelden wel een paar aannames;
(...)
- De huur voor de graftak ( [locatienaam 1] ) heb ik opgenomen in de sheet, die wordt dus gewoon doorbetaald (2000/-mnd), misschien wordt de ruimte uiteindelijk doorverhuurd of wordt er iets anders geregeld, wie weet.
(...)
Nu de b.v ;
De aandeelhouders van de b.v. zijn twee beheersvennootschappen;
- [eiser 1] b.v. ( [eiser 1] b.v.)
- [bedrijf 1] b.v. (Van mij)
[ [gedaagde] ] neemt jou en [naam 1] in dienst voor 3500/maand (Pp) Netto. Dit betekent dat jullie hoe dan ook 7000 netto verdienen, de B.v. Betaalt alle sociale lasten, pensioenen en verzekeringen. Je hoeft dus geen belasting of niks meer te betalen.
Verder zijn de twee beheersvennootschappen 50% eigenaar van de b.v. En dat betekent dat [eiser 1] per jaar 100.000 uitgekeerd krijgt.
Wat je daarmee doet moet je zelf maar zien, in principe is het zo dat je nog aftrekposten privé overhoudt zoals de hypotheek enz.
Dat schat ik in op 3000/mnd. En je krijgt voor je werk op de Brugge nog 1000/mnd betaald. Dat betekent dat je nog zo'n 2000 per maand uit de beheers bv kunt opnemen zonder belastingen te hoeven betalen maar neem je meer op dan betaal je daar natuurlijk wel belasting over.
Samengevat (...) verdien je 10.000 per maand belastingvrij en spaar je in je beheers b.v. geld waarmee je leuke dingen kunt doen zoals een huis in Oostenrijk kopen (ofzo) of een echte auto (een directie auto).’
2.8.
In de spreadsheet die [naam 2] als bijlage bij de onder 2.7 geciteerde e-mail heeft gevoegd, is de omzet van [gedaagde] berekend op € 786.500,00 per jaar, zijn de totale kosten van [gedaagde] berekend op € 577.597,00 per jaar en is het bedrijfsresultaat berekend op (€ 786.500,00 -/- € 577.597,00 =) € 208.903,00 per jaar. In de spreadsheet is onder ‘Huisvestingskosten’ post ‘‘6.1 Huur:oranjelaan+boemerang’ opgenomen van € 34.800,00 per jaar (€ 2.900,00 per maand).
2.9.
Op 22 maart 2017 is [eiser 1] opgericht. [eiser 2] is sinds de oprichting van [eiser 1] haar enig aandeelhouder en bestuurder.
2.10.
Op 22 maart 2017 is [gedaagde] opgericht. [bedrijf 1] is sinds de oprichting van [gedaagde] haar enig bestuurder. [bedrijf 1] en [eiser 1] houden sinds de oprichting van [gedaagde] ieder 50% van de aandelen in deze vennootschap. Aldus houden [eiser 2] en [naam 2] sinds 22 maart 2017 ieder (middellijk) 50% van de aandelen in [gedaagde] .
2.11.
Sinds 22 maart 2017 kunnen de vennootschapsrechtelijke verhoudingen tussen de betrokkenen als volgt schematisch worden weergegeven:
2.12.
Op 13 april 2017 heeft [naam 2] het volgende aan [eiser 2] geschreven:
‘De jaarwinst wordt ongedeeld in het eerste jaar 380.000 en daarna neemt die toe tot ver boven de 400.000 (door extra inkomsten van de coöperatie, afname van de huurkosten door verdwijnen van [locatienaam 1] en het verdwijnen van de extra kosten tbv de overnamen van[ [praktijk2] ]
. Dus dat lijkt me wel een goede reden voor een bv.’
2.13.
[gedaagde] heeft een huurovereenkomst voor 10 jaar gesloten met betrekking tot een pand aan de [straatnaam] te [plaats 1] (hierna: [locatienaam 2] ) voor het aldaar voeren van [praktijk2] en [praktijk1] .
2.14.
[gedaagde] heeft [praktijk2] met ingang van 1 januari 2018 overgenomen. Vanaf 1 januari 2018 is [praktijk2] op [locatienaam 2] gevoerd en heeft [naam 3] aldaar als huisarts zorg verleend, op basis van een met [gedaagde] gesloten freelanceovereenkomst. De zorgverlening door [naam 3] vanuit [gedaagde] was aan de patiënten van [praktijk2] .
2.15.
Vanaf 1 januari 2018 is ook [praktijk1] op [locatienaam 2] gevoerd en heeft [eiser 2] daar eveneens als huisarts gewerkt, op basis van een met [gedaagde] gesloten arbeidsovereenkomst. De zorgverlening door [eiser 2] vanuit [gedaagde] was aan de patiënten van [praktijk1] . In het (op 25/26 januari 2018 getekende) document waarin de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 2] is neergelegd, is onder meer het volgende opgenomen:
‘Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst CAO Huisartsenzorg van toepassing.
(...)
Het salaris bedraagt, € 3500,- netto per maand pro rata aangeboden uren. Het salaris wordt telkens voor het einde van de loonbetalingsperiode uitbetaald.
(...)
Werknemer heeft recht op vakantiedagen met behoud van salaris per jaar zoals beschreven in de CAO. Deze worden naar evenredigheid van de duur en de omvang van de arbeidsovereenkomst opgebouwd. Bij 38 uur per week zijn dat 152 wettelijke en 38 bovenwettelijke uren per jaar.
(...)
Werknemer valt onder de verplichte pensioenregeling van PFZW. Werkgever informeert werknemer over de inhoud en de toetredingsvoorwaarden van het pensioen. Beide partijen nemen 50% voor rekening.’
2.16.
Mevrouw [naam 1] heeft vanaf 1 januari 2018 als praktijkondersteuner op [locatienaam 2] gewerkt, eveneens op basis van een met [gedaagde] gesloten arbeidsovereenkomst, voor een salaris van € 3.500 netto per maand.
2.17.
De ION(‘Inschrijving op Naam’)-database is een landelijk register waarin iedere huisartsenpraktijk in Nederland de bij haar ingeschreven patiënten aanmeldt. Huisartsen en zorgverzekeraars hebben toegang tot de ION-database. Per 1 januari 2018 zijn de patiënten van [praktijk2] en [praktijk1] ingeschreven als patiënten van [gedaagde] en als zodanig geregistreerd in de ION-database.
2.18.
In de loop van 2018 zijn de verhoudingen tussen enerzijds [eiser 2] en mevrouw [naam 1] en anderzijds [naam 2] steeds meer verstoord geraakt.
2.19.
[eiser 2] is uit de maatschap [locatienaam 1] getreden. [eiser 2] heeft enige tijd met maatschap [locatienaam 1] onderhandeld over zijn huurverplichtingen ten aanzien van Locatie [locatienaam 1] . In de loop van 2018 hebben [eiser 2] en maatschap [locatienaam 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten, die inhield dat [eiser 2] met ingang van de maand mei 2018 € 1.666.67 per maand aan maatschap [locatienaam 1] zou voldoen, voor de periode van een aantal jaar.
2.20.
Van mei tot en met september 2018 is vanaf de bankrekening van [gedaagde] maandelijks € 1.666.67 aan maatschap [locatienaam 1] voldaan.
2.21.
Mevrouw [naam 1] heeft per 1 juni 2018 ontslag genomen bij [gedaagde] .
2.22.
Per 1 juni 2018 is het maandsalaris van [eiser 2] bij [gedaagde] verhoogd naar € 13.633,81 bruto, zijnde € 7.000 netto.
2.23.
Op 7 september 2018 hebben [eiser 2] en [naam 2] afgesproken dat zij hun samenwerking per 1 oktober 2018 zouden beëindigen en dat [eiser 2] zijn huisartsenpraktijk per 1 januari 2019 zou voortzetten op een nieuwe locatie.
2.24.
De arbeidsovereenkomst tussen [eiser 2] en [gedaagde] is per 30 september 2018 geëindigd.
2.25.
Per 1 oktober 2018 zijn drie personeelsleden (met ondersteunende functies) van [gedaagde] overgenomen door ‘ [Huisartsenzorg 1] ’.
2.26.
Op 16 oktober 2018 heeft [eiser 2] met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018 een eenmanszaak onder de naam ‘ [Huisartsenzorg 1] ’ ingeschreven bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.27.
Op 13 november 2018 heeft [naam 2] een e-mail met daarin het volgende aan mevrouw [naam 1] gestuurd:
‘Ik heb jullie nu al acht keer verzocht om medewerking voor een minnelijke schikking en daarop volgend een boekhoudkundig onderzoek teneinde de misverstanden over betalingen en de diverse claims te ontkrachten.
(...)
Zoals je waarschijnlijk weet heeft de Rabo bank maarte inmiddels het initiatief genomen en met de komst van de belastingdeurwaarder zal de situatie er niet beter op worden.
Jullie hebben een vordering met betrekking tot door[ [gedaagde] ]
gedeclareerde verrichtingen en een aantal belangen oa aan [locatienaam 1] . Ik heb recht op teruggave van de kosten voor salaris van alle personeelsleden, de waarnemers, de huur, het internet en de telefonie.
Al deze vorderingen zijn onomstreden.
Met het geld voorhanden kunnen we mooi de belastingdienst betalen alsmede de nota’s voor de resterende waarnemers, de airco, electra en nog wat dingen.
Al met al lijkt me dat best een goed plan waarbij we beiden onze terechte vorderingen vergoed krijgen.’
2.28.
Op 1 december 2018 hebben [naam 2] en [eiser 2] door middel van WhatsApp onder meer de volgende berichten uitgewisseld.
[naam 2] :We hebben jullie al verhuisd, verhuisbak staat op de [adres 2] en sleutel ligt op de voorruit van de auto van [naam 1].
[eiser 2] :[naam 2] dit is totaal onacceptabel die ruimte moet nog ingericht worden en ik heb geen internet en geen telefoon dus je kunt niet zomaar doen wat jou goeddunkt
[naam 2] :Ik hoor van [x] datje telefoon geregeld is en op de [straatnaam] heb je inmiddels ook geen internet meer. Als eigenaar van het huurcontract, de internet contracten enz. Wens ik jullie veel sterkte op de nieuwe locatie, ik heb de site inmiddels asngeoast.
[naam 2] :Container wordt over een week weer opgehaald, als je eerder wilt moet je ze ff bellen
2.29.
[eiser 2] voert sinds medio december 2018 zijn huisartsenpraktijk ( [praktijk1] ) op de locatie aan de [adres 2] te [plaats 1] (hierna: [locatienaam 3] ).
2.30.
In de loop van december 2018 heeft [eiser 2] een aantal patiënten van [praktijk1] op zijn naam ingeschreven en laten verwerken in de ION-database. Op 29 december 2018 heeft [gedaagde] deze patiënten weer op haar naam ingeschreven en dit laten verwerken in de ION-database. [eiser 2] heeft deze patiënten vervolgens gevraagd om hierover contact op te nemen met de zorgverzekeraars en om te zorgen dat zij weer officieel bij zijn praktijk werden ingeschreven. Deze patiënten hebben dat gedaan en zijn na enige tijd weer als patiënten van [eiser 2] geregistreerd in de ION-database. [eiser 2] heeft bij een aantal betrokken zorgverzekeraars een klacht ingediend over het door [gedaagde] (zonder toestemming van de patiënt) per 29 december 2018 weer inschrijven bij [gedaagde] van de patiënten van [praktijk1] . Naar aanleiding van deze klacht is er namens de betrokken verzekeraars een onderzoek verricht door dhr. [naam 4] van VGZ. Een e-mail van [naam 4] van 19 februari 2019 aan [naam 2] houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Wij hebben de mogelijkheid om in het ION-bestand met terugwerkende kracht betalingen ongedaan te maken als we alsnog constateren dat een of meer inschrijvingen onterecht zijn. Zodra we alsnog constateren dat van dit laatste sprake is zullen we die actie uitvoeren.”
2.31.
Op 1 januari 2019 heeft [naam 2] de vennootschap [praktijk3] B.V. opgericht. [gedaagde] heeft [praktijk2] aan [praktijk3] B.V. overgedragen.
2.32.
Per 1 januari 2019 had [gedaagde] geen personeel meer en had zij ook geen activiteiten meer. [gedaagde] is nog wel de huurder van [locatienaam 2] .
2.33.
Huisartsenpraktijken in Nederland ontvangen voor elke bij de praktijk ingeschreven persoon een zogenaamd ‘inschrijvingstarief’ van de zorgverzekeraar. Deze ‘inschrijvingstarieven’, ook wel ‘inschrijvingsgelden’ genoemd, worden per kwartaal bij wijze van vooruitbetaling voldaan. De zorgverzekeraar bepaalt aan de hand van de informatie in de ION-database bij welke huisartsenpraktijk een verzekerde staat ingeschreven. De inschrijvingsgelden voor de patiënten van [praktijk2] zijn voor geheel 2018 aan [gedaagde] voldaan.
2.34.
Huisartsenpraktijken in Nederland worden per maand achteraf betaald voor onder de zorgverzekering gedekte verrichtingen, voor zorg voor chronische aandoeningen die zij leveren in samenwerking met andere zorgverleners (hierna: ketenzorg) en voor griepvaccinaties.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert (samengevat):
(I) veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 221.667,62, te vermeerderen met wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (BW);
(II) veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 1.666,67 per maand, steeds op de eerste dag van die maand, met ingang van 1 juli 2022;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eisers] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen zijn overeengekomen dat [praktijk1] met ingang van 1 januari 2018 zou worden gevoerd onder de naam en op de locatie van [gedaagde] , dat [gedaagde] de huurlasten ter zake [locatienaam 1] zou overnemen en dat [gedaagde] nog een aantal kostenposten van [praktijk1] voor haar rekening zou nemen. In ruil daarvoor zou [gedaagde] delen in de opbrengsten uit [praktijk1] . Vanwege de verstoorde verhoudingen hebben partijen in de loop van 2018 afgesproken dat [praktijk1] met ingang van 1 oktober 2018 niet langer vanuit [gedaagde] zou worden gevoerd. [eiser 1] ofwel [eiser 2] heeft in dit verband nog de volgende vorderingen op [gedaagde] .
1. huurlasten [locatienaam 1]
[gedaagde] heeft de huurlasten ter zake [locatienaam 1] , in weerwil van de gemaakte afspraken, slechts tot en met september 2018 voldaan. [eiser 1] / [eiser 2] heeft over de periode van oktober 2018 tot en met juni 2022 in totaal € 73.333,48 (in totaal 44 maandelijkse huurtermijnen à € 1.666,67) voorgeschoten. [gedaagde] moet dit bedrag aan [eisers] vergoeden, te vermeerderen met de lopende huurtermijnen vanaf juli 2020.
2. omzet Q4 2018
[gedaagde] moet de omzet van [praktijk1] van het vierde kwartaal van 2018 (hierna: Q4 2018) die [eisers] niet heeft ontvangen van de zorgverzekeraars, aan [eisers] betalen. Het gaat hierbij om (i) € 57.889,95 (schatting) aan inschrijvingsgelden voor Q4 2018, (ii) € 8.964,37 (schatting) aan verrichtingen in de maand oktober 2018, (iii) (€ 4.860,31 plus € 2.06,96 is) € 6.877,27 voor ketenzorg en € 4.139,00 voor gezette griepvaccinaties.
3. omzet Q1 2019
[gedaagde] moet de omzet van [praktijk1] voor inschrijfgelden voor het eerste kwartaal van 2019 (hierna: Q1 2019), die [eisers] niet van de zorgverzekeraars heeft ontvangen, aan [eisers] betalen. De omzet van [praktijk1] die [eisers] ten onrechte niet heeft ontvangen, beloopt € 50.355,95.
4. personeelskosten
[eisers] heeft na het eindigen van de samenwerking met [gedaagde] een deel van het personeel van [gedaagde] overgenomen. [eisers] heeft de aanspraken die deze personeelsleden hadden opgebouwd in hun dienstverband bij [gedaagde] in de periode van 1 januari tot 1 oktober 2018 (vakantiegeld en eindejaarsuitkering) aan deze personeelsleden uitgekeerd, op grond van artikel 7:663 BW. Het gaat om een totaalbedrag van € 2.325,65. [gedaagde] moet ook dit aan [eisers] vergoeden.
5. vakantiegeld en eindejaarsuitkering [eiser 2]
heeft aanspraak op voldoening door [gedaagde] van vakantiegeld en eindejaarsuitkering over de periode dat hij in 2018 bij [gedaagde] in dienst was. Het gaat om € 6.774,04 aan vakantiegeld en om € 5.080,53 aan eindejaarsuitkering, steeds te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging wegens de te late betaling, oftewel om in totaal € 17.781,86 inclusief 50% wettelijke verhoging.
3.3.
[gedaagde] heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [eisers] tot betaling aan haar van € 38.361,79, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
3.6.
[gedaagde] stelt hiertoe dat [eiser 2] ofwel [eiser 1] nog een rekening-courantschuld aan haar heeft ter hoogte van het gevorderde bedrag. De rekening-courantschuld betreft i) vijf betalingen aan [locatienaam 1] , totaal € 8.333,35, ii) een privé-opname van [eiser 2] van € 12.500,00 van de bankrekening van [gedaagde] , en iii) de waarde van de door [eiser 2] meegenomen activa, begroot op € 25.596,44. Op het totaalbedrag van € 46.429,79 moet vervolgens in mindering worden gebracht: i) € 4.139,00 in verband met betalingen aan [gedaagde] voor door [praktijk1] in de maand november 2018 verrichte griepvaccinaties en ii) € 3.929,00 in verband met aan [eiser 2] verschuldigd vakantiegeld.
3.7.
[eisers] heeft de vorderingen gemotiveerd betwist.
3.8.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Vorderingsgerechtigdheid [eiser 1] in conventie (rechtbank/kantonrechter)
4.2.
Het gevorderde in conventie zal worden afgewezen voor zover ingesteld door [eiser 1] . Volgens [eisers] zelf heeft [gedaagde] de huurlasten voor [locatienaam 1] van (de eenmanszaak van) [eiser 2] overgenomen en heeft [eiser 2] als exwerknemer nog recht op vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Op arbeidsovereenkomsten van de personeelsleden die met [praktijk1] zijn meegegaan, staat als werkgever ‘ [Huisartsenzorg 1] ’, dus de naam van de eenmanszaak van [eiser 2] . Hieruit volgt dat (de eenmanszaak van) [eiser 2] de opvolgend werkgever is van deze personeelsleden en de gevorderde personeelskosten heeft gedragen. Ten slotte is tijdens de mondelinge behandeling namens [eisers] verklaard dat alle omzet voor [praktijk1] bij de eenmanszaak van [eiser 2] binnenkomt. Gelet hierop is onvoldoende gesteld dat de vorderingen in conventie geheel of gedeeltelijk aan [eiser 1] toekomen. Hierna wordt ingegaan op de vraag of de vorderingen in conventie toewijsbaar zijn voor zover zij zijn ingesteld door [eiser 2] .
Huurlasten voor [locatienaam 1] (rechtbank)
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt over de vorderingen in conventie en in reconventie aangaande de huurlasten voor [locatienaam 1] . Duidelijk is dat partijen
eenafspraak hebben gemaakt over het voldoen door [gedaagde] van deze huurlasten. Dit blijkt ten eerste uit de e-mail van 19 februari 2017, waarin [naam 2] schrijft dat hij de huurlasten voor [locatienaam 1] heeft opgenomen in de bijgevoegde spreadsheet als uitgave van [gedaagde] . [gedaagde] heeft dat ook erkend, aangezien zij over deze e-mail het volgende heeft opgemerkt in haar conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie: ‘
nergens staat dat sprake is van schuldovername. Het blijven kosten van[ [eiser 2] ]
maar die worden voorgeschoten door [gedaagde] .’. Dat er een afspraak over de huurlasten voor [locatienaam 1] is gemaakt blijkt ook uit de e-mail van 13 november 2018 van [naam 2] waarin hij, naar eigen zeggen met het oog op een mogelijk faillissement van [gedaagde] , schrijft dat [eiser 2] ook belangen heeft, onder andere wat betreft [locatienaam 1] . Als er geen afspraak tussen [eiser 2] en [gedaagde] was over de huurlasten voor [locatienaam 1] , zou [naam 2] geen reden hebben gehad dit als belang van [eiser 2] te noemen.
4.4.
De vraag is vervolgens of deze afspraak heeft ingehouden dat [gedaagde] de kosten voor [locatienaam 1] alleen zou voorschieten of dat zij deze definitief zou dragen. In de spreadsheet die [naam 2] bij zijn e-mail van 19 februari 2017 heeft gevoegd, is het bedrijfsresultaat van [gedaagde] berekend op € 208.903,00 per jaar. In de e-mail van 19 februari 2017 zelf staat dat [eiser 1] 50% eigenaar is van [gedaagde] en dat dit betekent dat [eiser 1] per jaar € 100.000 uitgekeerd krijgt. Als [naam 2] en [eiser 2] destijds zouden hebben besproken dat [gedaagde] de huurlasten van [locatienaam 1] alleen zou voorschieten en deze ten laste van het deel van het bedrijfsresultaat van [eiser 1] zou brengen, was het logisch geweest dat [naam 2] dat in deze e-mail had vermeld. Dat heeft hij echter niet gedaan. Aangezien [naam 2] in zijn e-mail van 19 februari 2017 uitging van huurlasten voor [locatienaam 1] van € 2.000 per maand, oftewel € 24.000 per jaar, zou het aan [eiser 1] uit te keren bedrag dan (€ 208.903 maal 50% minus € 24.000 is) € 80.451,50 zijn geweest als de huurlasten voor [locatienaam 1] aan [eiser 1] zouden worden doorberekend en dus veel minder dan het door [naam 2] genoemde bedrag van € 100.000. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat dit is afgesproken. De rest van de mail van 19 februari 2017 houdt in dat [eiser 2] de € 10.000 die hij volgens de prognose van [naam 2] per maand zal ontvangen, zonder verdere kosten mag houden. De rechtbank ziet daarom evenmin reden om aan te nemen dat de afspraak was dat [gedaagde] de kosten voor [locatienaam 1] zou doorberekenen aan [eiser 2] in privé. Dan had de laatste rekensom in de e-mail van 19 februari 2017 er immers anders uit moeten zien.
4.5.
Daar komt het volgende bij. [gedaagde] heeft op geen enkele wijze toegelicht wat de afspraak over voorschieten concreet zou hebben ingehouden (terugbetalingstermijn, rente, et cetera). Het woord ‘voorschieten’ komt in de correspondentie tussen partijen niet voor. Bovendien heeft [naam 2] op de mondelinge behandeling verklaard dat er, na het vertrek van mevrouw [naam 1] bij [gedaagde] , opeens allemaal bedragen van de bankrekening van [gedaagde] werden afgeschreven, waaronder voor [locatienaam 1] , dat daar geen overeenkomst voor was, en dat hij deze betalingen daarom heeft gestorneerd. Als [gedaagde] – zoals zij zelf heeft betoogd – zou hebben afgesproken deze kosten voor te schieten, was er geen reden geweest voor [naam 2] om deze betalingen te storneren. [gedaagde] spreekt hiermee ook de inhoud van haar eigen conclusie van antwoord tegen. Gelet hierop neemt de rechtbank aan dat de afspraak tussen [eiser 2] en [gedaagde] ( [naam 2] ) inhield dat [gedaagde] de huurlasten van [locatienaam 1] definitief zou dragen, in ruil voor, zoals in de dagvaarding staat vermeld, de omzet van [praktijk1] .
4.6.
Het voorgaande leidt tot het volgende oordeel. [gedaagde] heeft geen aanspraak op vergoeding van de door haar betaalde huurlasten ter zake van [locatienaam 1] voor de maanden mei tot en met september 2018 (in totaal € 8.333,35). In zoverre zal de vordering in reconventie worden afgewezen. De stellingen van [eisers] volgend, was het dragen door [gedaagde] van de huurlasten voor [locatienaam 1] een van de tegenprestaties van [gedaagde] voor het ontvangen van de omzet van [praktijk1] . Aangezien [eisers] zelf stelt dat de omzet van deze praktijk per 1 oktober 2018 niet langer aan [gedaagde] toekomt, geldt dat [gedaagde] per deze datum ook niet meer is gehouden tot deze tegenprestatie. De vordering in conventie tot vergoeding van de huurlasten voor [locatienaam 1] vanaf 1 oktober 2018 wordt daarom ook afgewezen.
Inschrijvingsgelden Q4 2018 [praktijk1] (rechtbank)
4.7.
Vaststaat dat [gedaagde] de inschrijvingsgelden van [praktijk1] voor Q4 2018 heeft ontvangen. [gedaagde] heeft gesteld dat met [eiser 2] is afgesproken dat de inschrijvingsgelden van dit kwartaal nog in [gedaagde] zouden vloeien, zodat de in dat kwartaal doorlopende vaste kosten en de nog open aflossingsverplichtingen gedekt zouden kunnen worden. Uit het gespreksverslag dat [gedaagde] heeft overlegd om dit te onderbouwen, blijkt dat hierover is gesproken, maar niet dat hierover harde afspraken zijn gemaakt. [gedaagde] heeft onvoldoende toegelicht op basis waarvan zij heeft mogen begrijpen dat [eiser 2] ermee akkoord was dat [gedaagde] de inschrijvingsgelden niet alleen van de zorgverzekeraars zou ontvangen, maar ook dat [gedaagde] deze (in beginsel aan [praktijk1] toekomende) gelden zou mogen houden. [gedaagde] heeft daarmee haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd. Deze stelling wordt daarom zonder bewijslevering gepasseerd. Dit betekent dat [eisers] tegenover [gedaagde] aanspraak heeft op vergoeding van deze gelden, op grond van onrechtmatige verrijking. [eisers] heeft geschat dat deze inschrijvingsgelden gelijk zijn aan die van Q1 2019 en dus € 57.889,95 belopen. [gedaagde] heeft dat niet gemotiveerd bestreden, zodat de rechtbank uitgaat van het door [eisers] gestelde bedrag. In zoverre wordt de vordering van [eiser 2] in conventie toegewezen.
Verrichtingen en griepvaccinaties [praktijk1] Q4 2018 (rechtbank)
4.8.
[gedaagde] heeft erkend zij de betalingen voor verrichtingen en griepvaccinaties door [praktijk1] in Q4 2018 heeft ontvangen, dat deze niet aan haar toekomen en dat zij deze aan [eiser 2] moet doorbetalen. [gedaagde] heeft de schatting van [eiser 2] dat het gaat om een bedrag van € 8.964,37 voor verrichtingen en van € 4.139,00 voor griepvaccinaties niet weersproken. Ook in zoverre wordt de vordering van [eiser 2] in conventie toegewezen.
Ketenzorg [praktijk1] Q4 2018 & inschrijvingsgelden [praktijk1] Q1 2019 (rechtbank)
4.9.
[eiser 2] heeft bij dagvaarding gesteld dat [gedaagde] ook de betalingen voor ketenzorg in Q4 2018 heeft ontvangen, evenals de inschrijvingsgelden voor [praktijk1] voor Q1 2019. [gedaagde] heeft dat gemotiveerd en aan de hand van financiële bescheiden weersproken, en [eisers] heeft het tegendeel daarop niet onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] de betalingen hiervoor evenmin heeft ontvangen. Bij dagvaarding is weliswaar gesteld dat het niet betalen van deze facturen aan [Huisartsenzorg 1] is veroorzaakt door het weer registreren van de 2008 patiënten van [praktijk1] als patiënten van [gedaagde] op 29 december 2017, maar is niet onderbouwd gesteld op welke rechtsgrond [gedaagde] [eiser 2] hiervoor moet compenseren, in de situatie dat [gedaagde] de betalingen evenmin heeft ontvangen. Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eisers] gesteld dat het zou gaan om schadeplichtigheid uit onrechtmatige daad, maar deze wijziging van de grondslag van de eis is in een te laat stadium gedaan en daarom in strijd met de goede procesorde. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [eiser 2] niet goed duidelijk heeft kunnen maken dat en waarom hij een en ander niet zelf bij de betrokken verzekeraars heeft kunnen rectificeren. Dat laatste had wel op zijn weg gelegen, waar naar aanleiding van een door hem ingediende klacht namens de betrokken verzekeraars aan [naam 2] is meegedeeld dat zij de mogelijkheid hebben en ook zullen benutten om in het ION-bestand met terugwerkende kracht betalingen ongedaan te maken als alsnog wordt geconstateerd dat een of meer inschrijvingen onterecht zijn. Daarom is niet duidelijk dat sprake is van schade die aan het handelen van [gedaagde] toerekenbaar is als bedoeld in artikel 6:98 BW.
Personeelskosten (kantonrechter)
4.10.
Vaststaat dat (de eenmanszaak van) [eiser 2] de voormalige personeelsleden van [gedaagde] mede vakantiegelden en eindejaarsuitkeringen heeft betaald die zij hebben opgebouwd toen zij nog in dienst waren bij [gedaagde] . De personeelsleden hadden op grond van artikel 7:663 BW gedurende een jaar na het eindigen van hun dienstverband bij [gedaagde] de mogelijkheid ook [gedaagde] hiervoor aan te spreken. Gedurende dat jaar waren [gedaagde] en [eiser 2] hiervoor hoofdelijk verbonden. Deze termijn is inmiddels verstrekken. Naar het oordeel van de kantonrechter is er geen rechtsgrond op basis waarvan de nieuwe werkgever daarna nog de oude werkgever kan aanspreken tot vergoeding van de hiervoor aan de werknemers betaalde bedragen, als de voormalig werkgever en de opvolgend werkgever dit niet zijn overeengekomen. Verwezen wordt naar Gerechtshof Den Haag 16 februari 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:241. De vordering van [eiser 2] in conventie wordt daarom ook in zoverre afgewezen.
Vakantiegeld [eiser 2] (kantonrechter)
4.11.
De kantonrechter overweegt als volgt over het door [eiser 2] gevorderde vakantiegeld. [gedaagde] heeft betoogd dat partijen altijd ervan zijn uitgegaan dat het nettosalaris van [eiser 2] bij [gedaagde] ‘all in’ was, dat daarbij ook is bedoeld dat er geen sprake was van vakantiegeld, maar dat [gedaagde] om deze discussie te beëindigen deze vordering in mindering heeft gebracht op de rekening-courantschuld. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] heeft besloten om in deze procedure niet te betwisten dat [eiser 2] aanspraak heeft op voldoening van vakantiegeld door [gedaagde] . Dat [eiser 2] recht heeft op vakantiegeld, staat daarmee vast. Vervolgens ligt de vraag voor op welk bedrag [eiser 2] aanspraak heeft.
4.12.
Volgens [eiser 2] beloopt zijn aanspraak op vakantiegeld over januari tot en met mei 2018 (vijf maanden à (€ 6.028,06 x 8% vakantietoeslag)) € 2.411,22 en over juni tot en met september (vier maanden à (€ 13.633,81 x 8% vakantietoeslag) € 4.362,82, zodat hij aanspraak heeft op in totaal € 6.774,04 aan vakantiegeld, exclusief wettelijke verhoging.
[gedaagde] heeft terecht betoogd dat zij inkomstenbelasting moet inhouden over het bruto vakantiegeld van [eiser 2] , en heeft onweersproken gesteld dat daarna circa 58% van het vakantiegeld resteert. [gedaagde] heeft de (wettelijke) aanspraak van [eiser 2] op vakantiegeld daarbij berekend op circa 58% van € 6.774,04. De kantonrechter stelt de aanspraak van [eiser 2] op vakantiegeld daarom vast op € 3.928,94, exclusief wettelijke verhoging. Op grond van artikel 7:625 BW heeft de werknemer aanspraak op een bepaalde verhoging van zijn in geld vastgesteld loon indien de werkgever dat niet op tijd voldoet. Deze verhoging kan oplopen tot maximaal 50%, vanaf 14 dagen na de dag waarop voldoening uiterlijk had moeten geschieden. Deze termijn is in ieder geval verstreken. De kantonrechter zal daarom in conventie ook € 1.964,47 (50% van € 3.928,94) aan wettelijke verhoging toewijzen. Aan vakantiegeld inclusief wettelijke verhoging zal dus worden toegewezen € 5.893,41.
CAO, eindejaarsuitkering & pensioenregeling (kantonrechter)
4.13.
In de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 2] (zie hiervoor onder 2.15) is opgenomen dat daarop de collectieve arbeidsovereenkomst CAO Huisartsenzorg (hierna: de CAO) van toepassing is. In de arbeidsovereenkomst is niet voorzien in een eindejaarsuitkering. In de CAO wel. De kantonrechter begrijpt dat [eiser 2] zijn vordering daarop baseert, voor zover het de eindejaarsuitkering betreft. In de CAO staat evenwel dat zij niet van toepassing is op huisartsen. Zij is alleen van toepassing op ondersteunend personeel dat in huisartsenpraktijken werkzaam is. Door [gedaagde] is aangevoerd dat voor de vastlegging van de arbeidsovereenkomst gebruik is gemaakt van een standaardovereenkomst, waarover niet goed is nagedacht. Dat is door [eiser 2] vervolgens niet weersproken (“hoe dat is gegaan, heb ik niet meer goed op het netvlies”). De inhoud van de arbeidsovereenkomst komt, voor zover hier van belang, ook overeen met de inhoud van de arbeidsovereenkomsten van meerdere ondersteunende personeelsleden van [gedaagde] . Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat [gedaagde] de wil heeft gehad de toepasselijkheid van de CAO overeen te komen of dat [eiser 2] , die als huisarts kan worden geacht bekend te zijn met de reikwijdte van de CAO, erop heeft mogen vertrouwen dat [gedaagde] dat heeft gewild. De conclusie luidt dat de genoemde CAO géén deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 2] . Aldus wordt de vordering in conventie tot het betalen van een eindejaarsuitkering aan [eiser 2] afgewezen.
4.14.
Partijen zijn het er verder over eens dat de verplichte pensioenregeling van PFZV (Pensioenfonds Zorg en Welzijn) niet geldt voor huisartsen in loondienst. Gelet op wat hiervoor is overwogen over de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst en de omstandigheid dat [eiser 2] als huisarts ook bekend was met de reikwijdte van de pensioenregeling, concludeert de kantonrechter daarnaast dat ook de verplichte pensioenregeling geen deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser 2] .
Privé-opname [eiser 2] (€ 12.500) (rechtbank)
4.15.
Niet in geschil is dat [eiser 2] een privé-opname van € 12.500,00 van de bankrekening van [gedaagde] heeft gedaan. Volgens [eiser 2] betrof dit een voorschot op door hem geleden pensioenschade, omdat [gedaagde] in zoverre niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit de met hem gesloten arbeidsovereenkomst. Hiervoor is al overwogen dat [eiser 2] zich niet op de pensioenbepaling in de arbeidsovereenkomst kan beroepen. Hij kan dan ook geen aanspraak maken op schadevergoeding voor pensioenschade of op een voorschot daarop. Los daarvan is het eigenmachtig en zonder goedkeuring van de bestuurder overboeken van gelden niet de manier om een beweerdelijke vordering te innen. De betaling vanuit [gedaagde] aan [eiser 2] heeft zonder rechtsgrond plaatsgevonden, zodat [eiser 2] dit bedrag aan [gedaagde] moet terugbetalen. In zoverre wordt de vordering in reconventie dus toegewezen.
Meegenomen of meegekregen inventaris (rechtbank)
4.16.
[eiser 2] heeft een deel van de activa die sinds 2018 op [locatienaam 2] stond, in het laatste kwartaal van 2018 meegenomen of meegekregen. [gedaagde] stelt dat de gehele inventaris op [locatienaam 2] haar eigendom was, dat [eiser 2] de helft daarvan heeft meegenomen of meekregen en dat hij daarom de helft van de totale boekwaarde van de activa van [gedaagde] moet vergoeden. Dat komt volgens [gedaagde] neer op € 25.596,44. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser 2] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de gehele inventaris op [locatienaam 2] aan [gedaagde] toebehoorde en dat hij de helft daarvan heeft meegenomen of meegekregen. Dat brengt mee dat [eiser 2] hiervoor een vergoeding aan [gedaagde] moet betalen. Dat geldt niet voor [eiser 1] , omdat is gesteld noch gebleken dat [eiser 1] hierbij was betrokken. In de overgelegde jaarrekening 2017 van [gedaagde] staat dat de waarde van inventaris van [gedaagde] per 31 december 2017 € 17.097,00 was. In de jaarrekening wordt gerekend met een jaarlijkse afschrijving van 20% op de inventaris. Op basis daarvan gaat de rechtbank ervan uit dat de waarde van de totale inventaris per december 2018 € 13.677,60 was. [eiser 2] zal in reconventie worden veroordeeld tot vergoeding van 50% daarvan aan [gedaagde] , dus tot vergoeding van € 6.838,80.
Slotsom in conventie
4.17.
Gezien het voorgaande zal [gedaagde] in conventie worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van (€ 57.889,95 + € 8.964,37 + € 4.139,00 + € 5.893,41 =) € 76.886,73. De toegewezen vorderingen in conventie zijn niet gebaseerd op een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. De in conventie gevorderde wettelijke handelsrente zal daarom worden afgewezen. In plaats daarvan zal in conventie de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW worden toegewezen.
Slotsom in reconventie
[eiser 2] zal in reconventie worden veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 12.500,00 + € 6.838,80 =) € 19.338,80, te vermeerderen met de gevorderde rente.
Proceskosten in conventie en in reconventie
4.18.
Partijen zijn in conventie en in reconventie over en weer in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten in conventie en in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank/kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 76.886,73, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 29 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
verklaart de beslissing onder 5.1 uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer af anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser 2] tot betaling aan [gedaagde] van € 19.338,80, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf 2 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst het meer af anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.D. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken door mr. P. Dondorp, rolrechter, op 14 juni 2023.
1769