ECLI:NL:RBDHA:2023:8837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL20.22240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens ongeloofwaardigheid van afvalligheid en vogelvrijverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser. De eiser had op 5 augustus 2008 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag was in 2010 afgewezen. Na een opvolgende aanvraag in 2017, waarin hij stelde dat hij problemen had met zijn familie vanwege zijn afvalligheid van de Islam, werd deze aanvraag in 2019 ook afgewezen. De rechtbank oordeelde in eerdere uitspraken dat de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende gemotiveerd was, maar in deze uitspraak werd de zaak opnieuw beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak problemen zal ondervinden vanwege zijn afvalligheid. De rechtbank baseerde zich op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat het niet openlijk praktiseren van de Islam in Irak geen problemen oplevert. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de eiser, waaronder zijn huwelijk met een Nederlandse vrouw en de opvoeding van zijn kinderen, niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij als afvallige zal worden behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.22240

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

alias
[naam],eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. M.F. van der Lubbe en S.J.F. Heirman).

ProcesverloopBij besluit van 6 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met nummer NL23.13603, op 14 augustus 2020 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen [naam partner] , de partner van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. van der Lubbe.
Bij uitspraak van 28 augustus 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:9309, heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2939, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het daartegen door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 28 augustus 2020 vernietigd, en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Op 5 april 2023 heeft de rechtbank onderkend dat de zaak nog niet was afgedaan en zijn de actuele standpunten van partijen opgevraagd. Op 2 mei 2023 heeft verweerder hierop schriftelijk gereageerd. Op 4 mei 2023 heeft eiser hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Eiser heeft op 5 augustus 2008 onder de naam [naam] asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Dit staat in rechte vast.
2. Op 29 september 2017 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij stelt nu [naam] te heten, te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraakse nationaliteit te hebben. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij eind 2013 problemen heeft gekregen met zijn familie nadat hij hen over zijn partner en kinderen in Nederland heeft verteld. Hij stelt vogelvrij te zijn verklaard in Iran en Irak. Daarnaast heeft eiser aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij afvallig is van de Islam en om die reden bij terugkeer naar Irak vreest voor zijn leven.
3. Bij besluit van 3 oktober 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij heeft verweerder de door eiser gestelde vogelvrijverklaring en afvalligheid ongeloofwaardig geacht. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 22 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14374, is het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en is het besluit van 3 oktober 2019 vernietigd. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de door eiser gestelde vogelvrijverklaring ongeloofwaardig heeft geacht.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en g, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder volgt eiser in zijn nu gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst aangezien hij een echt bevonden Iraaks paspoort heeft overgelegd. Verweerder heeft echter opnieuw ongeloofwaardig geacht dat eiser vogelvrij is verklaard en dat hij afvallig is van de Islam. Verder heeft verweerder in dit besluit vastgesteld dat het eerder tegen eiser uitgevaardigde terugkeerbesluit en het inreisverbod voor de duur van twee jaren nog geldig zijn.
5. In de uitspraak van 28 augustus 2020 heeft de rechtbank het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de door eiser gestelde vogelvrijverklaring en afvalligheid van de Islam niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. In de uitspraak van 10 december 2020 heeft de Afdeling deze uitspraak vernietigd omdat de rechtbank niet is ingegaan op de beroepsgrond van eiser dat hem bij terugkeer naar Irak zal worden toegedicht dat hij afvallig is, omdat hij een langdurige buitenhuwelijkse relatie heeft met een Nederlandse vrouw met een Christelijke achtergrond en uit die relatie in 2010 en 2011 twee kinderen zijn geboren die een niet-Islamitische opvoeding krijgen. De Afdeling heeft de zaak met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank teruggewezen.
6. Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 2 mei 2023 op het standpunt dat eiser niet praktiserend gelovig is en dat dit in Irak niet tot problemen leidt. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn als zodanig onvoldoende om aannemelijk te maken dat hij wel problemen zal krijgen. Daarbij wijst verweerder op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van oktober 2021 (AAB), waarin staat dat Irakezen bij terugkeer niet worden onderworpen aan een onderzoek vanwege verblijf in het buitenland en dat het niet openlijk praktiseren van de Islam geen problemen oplevert in het dagelijks leven. In zijn reactie van 4 mei 2023 beperkt eiser zich tot de mededeling dat hij in navolging op de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2020 alsnog een uitspraak van de rechtbank wenst.
7. Omdat het voor de rechtbank voldoende duidelijk is hoe er op het beroep moet worden beslist, is een zitting achterwege gelaten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet een teruggewezen zaak worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding zoals dat in eerste aanleg was afgebakend, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling aangaande de aangevoerde beroepsgronden en omtrent de te verrichten ambtshalve toetsing. Dit volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van 16 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4823. Dit brengt met zich dat de rechtbank in beginsel alleen nog hoeft te oordelen over eisers stelling dat hem bij terugkeer naar Irak afvalligheid zal worden toegedicht.
9. Voordat de rechtbank daaraan toekomt, wordt nog het volgende overwogen. Eiser is bij besluit van 23 december 2022 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familielid van een Unieburger’. Blijkens het verweerschrift van 2 mei 2023 zijn hierdoor het tegen eiser uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod komen te vervallen. Omdat dit niet uitdrukkelijk blijkt uit het besluit van 23 december 2022 vat de rechtbank het verweerschrift in zoverre op als een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De verlening van deze reguliere verblijfsvergunning aan eiser maakt niet dat hij niet langer een procesbelang heeft bij deze asielprocedure. Met een asielvergunning zou eiser namelijk in een verblijfspositie komen die niet afhankelijk is van zijn minderjarige kind.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hem bij terugkeer naar Irak zal worden toegedicht dat hij afvallig is van de Islam en dat hij daardoor problemen zal krijgen. De omstandigheden dat hij is getrouwd met een Nederlandse vrouw (die een Christelijke achtergrond heeft) en dat hij met haar twee kinderen heeft die niet Islamitisch worden opgevoed, zijn daartoe als zodanig onvoldoende. Verweerder heeft hiertoe kunnen wijzen op het AAB, waaruit blijkt dat het niet openlijk praktiseren van de Islam geen problemen oplevert in het dagelijks leven in Irak en dat de samenleving zich daar niet of nauwelijks bezighoudt met afvalligheid. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser tijdens het aanvullend gehoor op 10 januari 2018 heeft verklaard dat hij er niet met anderen over spreekt dat hij niet langer praktiserend moslim is.
11. Het beroep is kennelijk ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Dat tegen eiser niet langer een terugkeerbesluit en een inreisverbod wordt uitgevaardigd is geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat dit geen verband houdt met wat eiser heeft aangevoerd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.