In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse vreemdeling, had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 mei 2023, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zitting op 7 juni 2023 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. Raaijmakers, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet in het bezit was van een identificerend document, wat leidde tot de conclusie dat de Koninklijke Marechaussee (Kmar) de juiste procedure had gevolgd bij de ophouding van eiser.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij op onjuiste gronden was opgehouden en dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is, ook al had eiser geen identificerende documenten. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.