ECLI:NL:RBDHA:2023:8649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse vreemdeling, had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 mei 2023, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zitting op 7 juni 2023 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J. Raaijmakers, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet in het bezit was van een identificerend document, wat leidde tot de conclusie dat de Koninklijke Marechaussee (Kmar) de juiste procedure had gevolgd bij de ophouding van eiser.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij op onjuiste gronden was opgehouden en dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is, ook al had eiser geen identificerende documenten. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15756

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2002 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser stelt dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. Hij is in het kader van de Dublinverordening [2] overgedragen door de Belgische autoriteiten. Op dat moment waren eisers identiteitsgegevens bekend, wat maakt dat hij op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw opgehouden had moeten worden. Eiser meent dat dit leidt tot een gebrek in het voortraject.
3. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat het tweede en derde lid van artikel 50 van de Vw elkaar niet uitsluiten. In sommige gevallen kunnen beide leden worden toegepast en de Kmar [3] heeft daarbij keuzevrijheid in hoe ze deze toepassen. In het geval van eiser heeft er tijdens de ophouding ook een identiteitsonderzoek plaatsgevonden. Verweerder is dan ook van mening dat artikel 50, tweede lid, van de Vw de juiste grondslag is.
4. De rechtbank kan de ter zitting gegeven uitleg van verweerder volgen. In het onderhavige geval is eiser niet in het bezit van een identificerend document. Uit het proces-verbaal van de ophouding blijkt dat de Kmar enkel beschikte over de persoonsgegevens als opgenomen in het claimakkoord en het resultaat uit Eurodac. Eiser stond verder niet geregistreerd in het Schengensysteem. [4] Daarom was ook concreet onderzoek nodig ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser. Zo is hij onderzocht een zijn kleding en lichaam en is zijn tas doorzocht. Uit het proces-verbaal wordt voldoende duidelijk waarom de Kmar heeft gesteld dat de identiteit van eiser niet onmiddellijk vastgesteld kon worden. Verweerder heeft dan ook terecht artikel 50, tweede lid, van de Vw toegepast als grondslag voor de ophouding.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [5] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;- 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden [6] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De zware grond 3e is in de maatregel niet aangekruist maar wel gemotiveerd. Ter zitting heeft verweerder deze grond daarom laten vallen. Ook de zware grond 3h heeft verweerder laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
7. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
Zicht op uitzetting
8. Eiser stelt dat het zicht op uitzetting naar Marokko discutabel is. Ter onderbouwing wijst hij op een Kamerdebat van 6 juni 2023, waarbij is besproken dat sinds het begin van dit jaar van de ruim 200 Marokkaanse vreemdelingen die in bewaring gesteld zijn, slechts 40 daadwerkelijk zijn uitgezet naar Marokko. Eiser meent dat elke zaak individueel bekeken moet worden. Hij stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn geval zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aanwezig is. Gelet op eisers profiel, hij beschikt over geen enkele documentatie en er is onduidelijkheid over zijn identiteit en nationaliteit, valt niet te verwachten dat hij in aanmerking komt voor een LP. [7]
9. De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het geval van Marokko. [8] Gebleken is dat nog steeds LP’s worden afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten, ook aan vreemdelingen die niet beschikken over identificerende documenten. Niet is gebleken van indicaties dat dit voor eiser anders is. Verder is de LP-aanvraag op 31 mei 2023 ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Op voorhand kan niet worden gesteld dat voor eiser geen LP zal worden afgegeven, zeker gelet op het korte tijdsverloop sinds de indiening van de LP-aanvraag.
Ambtshalve toets [9]
10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Koninklijke Marechaussee.
4.Zie pagina 3 van het proces-verbaal ophouding en onderzoek (M105-A) van 23 mei 2023.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Laissez-passer.
8.Zie hiervoor Afdelingsuitspraken van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269) en 16 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:129).
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.