ECLI:NL:RBDHA:2023:8602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
NL23.3183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod en beroep op het gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod opgelegd aan een eiser met de Oezbeekse nationaliteit. De eiser had een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van één jaar ontvangen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de ophouding onrechtmatig was en dat zijn identiteit en verblijfsstatus al eerder waren vastgesteld. De rechtbank heeft deze beroepsgronden verworpen, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin soortgelijke argumenten zijn behandeld.

Daarnaast voerde de eiser aan dat het inreisverbod in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat hij gelijktijdig met andere landgenoten was aangehouden, van wie sommigen geen inreisverbod kregen. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde, omdat de gemachtigde van verweerder had toegelicht dat in de andere zaak een ambtelijke misslag had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald.

Verder stelde de eiser dat hij in een kwetsbare positie verkeerde en dat verweerder had kunnen afzien van het inreisverbod. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op het inreisverbod rechtvaardigden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3183
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is op 15 mei 2023 ter zitting aan de orde gesteld. Op 30 maart 2023 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan en dat hij niet op de zitting zal verschijnen. De gemachtigde van verweerder was wel aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997. Eiser is op 24 januari 2023 door medewerkers van de arbeidsinspectie werkend aangetroffen.
Verweerder heeft hem opgehouden en heeft hem vervolgens een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken en een inreisverbod voor de duur van één jaar.
2. Eiser voert in beroep allereerst aan dat de ophouding onrechtmatig is omdat deze op een onjuiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus zijn tijdens het strafrechtelijke traject immers al vastgesteld. Uit de onjuiste grondslag vloeit voort dat verweerder ook ten onrechte zijn spullen heeft doorzocht. Eiser voert verder aan dat het proces-verbaal van ophouding pas op 3 februari 2023 is opgemaakt en ondertekend, hetgeen een gebrek oplevert dat in zijn voordeel moet wegen.
3. De rechtbank verwijst ten aanzien van deze beroepsgronden naar het oordeel dat zij hierover al heeft gegeven in de uitspraak van 22 februari 2023.1 De beroepsgronden slagen dan ook niet.
Gelijkheidsbeginsel
4. Eiser voert verder aan dat verweerder hem ten onrechte een inreisverbod voor de duur van één jaar heeft opgelegd. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst er in dit verband op dat hij tegelijk met tien landgenoten is aangehouden en dat een deel van hen geen inreisverbod heeft gekregen. Eiser wijst daarbij concreet op de zaak van een landgenoot met zaaknummer NL23.3189.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De gemachtigde van verweerder heeft namelijk ter zitting toegelicht dat in de zaak waar eiser naar verwijst het wel de bedoelding was om een inreisverbod op te leggen maar dat dat per ongeluk niet is aangekruist. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze door verweerder verstrekte informatie te twijfelen. Volgens vaste rechtspraak strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald.2
Persoonlijke omstandigheden
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder had kunnen afzien van het inreisverbod. Eiser heeft voor weinig geld zware arbeid verricht in Nederland en hij verkeert in een kwetsbare positie ten opzichte van de aannemer voor wie hij heeft gewerkt. Vanwege het opgelegde inreisverbod kan eiser niet in andere lidstaten van de Europese Unie werken, zoals Estland, Letland en Litouwen.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Blijkens het op
25 januari 2023 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van gehoor bij het terugkeerbesluit en inreisverbod, is eiser geïnformeerd over het tegen hem uit te vaardigen inreisverbod en de gevolgen daarvan. Eiser is erop gewezen dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden van het uitvaardigen van een inreisverbod kan worden afgezien dan wel dat de duur daarvan kan worden verkort en dat het aan hem is dergelijke omstandigheden aan te voeren. Uit het proces-verbaal blijkt dat tijdens het gehoor specifieke vragen aan eiser zijn gesteld, waaronder de vraag of eiser familie en/of zakelijke belangen heeft in Nederland of Europa. Eiser heeft hierop verklaard dat hij geen familie en geen zakelijke belangen in Nederland of Europa heeft. Volgens vaste rechtspraak mag de rechtbank de door eiser in beroep alsnog gestelde zakelijke belangen niet in haar beoordeling betrekken.3
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2058.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3589.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.