ECLI:NL:RBDHA:2023:4884
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de ophouding van een vreemdeling op grond van artikel 50 lid 2 Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van een vreemdeling, eiser, die op 24 januari 2023 was overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De ophouding eindigde op 25 januari 2023 om 13.15 uur. Eiser stelde dat de ophouding onrechtmatig was, omdat deze gebaseerd was op een onjuiste wettelijke grondslag. Hij voerde aan dat zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus al waren vastgesteld tijdens een strafrechtelijk traject, en dat de doorzoeking van zijn spullen onterecht was. Eiser betoogde verder dat het proces-verbaal van ophouding pas op 3 februari 2023 was opgemaakt en ondertekend, wat volgens hem een gebrek opleverde.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus van eiser niet vaststonden op het moment van de overname. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat het proces-verbaal pas later was ondertekend, niet leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gebrek in de ophouding. Eiser had niet onderbouwd waarom dit gebrek in zijn voordeel moest wegen. De rechtbank beperkte zich tot de toetsing van de rechtmatigheid van de ophouding en liet andere beroepsgronden, zoals die tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, onbesproken.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier E. Mulder en werd openbaar gemaakt op 22 februari 2023.