ECLI:NL:RBDHA:2023:8528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12082
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 20 april 2023 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie te verstrekken over de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije, met name met betrekking tot het risico op pushbacks.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig en gemotiveerd was. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris geen nader onderzoek heeft gedaan naar de risico's die eiser loopt in Bulgarije, met name in het licht van de meldingen van pushbacks en de slechte opvangvoorzieningen voor asielzoekers. De rechtbank benadrukt dat de Europese regelgeving, zoals de Dublinverordening, vereist dat de staatssecretaris zorgvuldig omgaat met de behandeling van asielaanvragen, vooral wanneer er aanwijzingen zijn voor systematische tekortkomingen in de asielprocedure van een andere lidstaat.

De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en geeft hem de opdracht om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op €2.092,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 9 juni 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.12082
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 april 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser was niet aanwezig.
1.2.
De rechtbank heeft verweerder gelegenheid gegeven om aanvullende stukken te overleggen ten aanzien van de stelling dat de pushbacks niet relevant zijn voor Dublinclaimanten. Eiser heeft daarop gereageerd. De nadere informatie is alleen in de onderstaande beoordeling meegenomen voor zover die informatie binnen het hiervoor genoemde ter zitting afgesproken kader viel. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, omdat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan naar het risico op pushbacks voor terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Verklaringen in het aanmeldgehoor
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder had nader onderzoek moeten doen, gelet op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard over mishandeling, detentie en dreiging met een pushback door de Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft ook aangegeven dat de opvangvoorzieningen slecht zijn, en dat niets gedaan is met zijn klachten.
6. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor op zichzelf niet voldoende zijn om verweerder te verplichten tot nader onderzoek. Eiser heeft zijn verklaringen niet met stukken onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Registratiekaart
7. Eiser voert aan dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij in Bulgarije mogelijk geen registratiekaart zal krijgen bij een opvolgende asielaanvraag. Bulgarije heeft een wettelijke bevoegdheid gecreëerd om een verleende internationale beschermingsstatus te kunnen intrekken/beëindigen als de statushouder zijn identiteitsdocument en/of verblijfsvergunning niet (tijdig) heeft verlengd. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 26 oktober 20222.
8. De beroepsgrond slaagt niet. De uitspraak waar eiser naar verwijst ziet op statushouders. Aan eiser is in Bulgarije nog geen verblijfsvergunning verleend. De uitspraak is daarom niet relevant voor het geval van eiser.
Pushbacks
9. Eiser voert aan dat er sprake is van een fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije vanwege pushbacks. Deze pushbacks zijn ook relevant voor terugkerende Dublinclaimanten. Verweerder kan daarom zonder nader onderzoek niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar de AIDA- rapporten over Bulgarije en naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 13 juni 20223 en zittingsplaats Den Haag van 17 april 20234.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de rapporten blijkt niet concreet dat de pushbacks ook zien op terugkerende Dublinclaimanten. Uit paragraaf 2.7 van het AIDA-rapport van februari 2022 (update 2021) blijkt juist dat terugkerende asielzoekers onder de Dublinverordening geen
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
problemen ondervinden bij het inreizen in Bulgarije. Ook de directe pushbacks (pushbacks vanaf het grondgebied) zijn volgens verweerder niet relevant voor Dublinclaimanten. Deze pushbacks vinden alleen plaats in het (land)grensgebied. Dit terwijl Dublinclaimanten gecontroleerd worden overgedragen en zich niet vrij mogen bewegen over het grondgebied van Bulgarije. Hierdoor is de kans klein dat zij te maken krijgen met pushbacks in het grensgebied. Voor zover zij zich wel vrij kunnen bewegen op het grondgebied kunnen zij hun laissez-passer tonen die zij ten behoeve van de overdracht aan Bulgarije verstrekt hebben gekregen van de Bulgaarse autoriteiten. Verweerder verwijst hierbij naar verschillende bronnen.5
11. De rechtbank is van oordeel dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure, in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De rechtbank verwijst naar rechtsoverwegingen 6 tot en met 6.2 van de uitspraak van de ABRvS van 13 april 20226 en neemt deze over. Uit de AIDA-rapporten blijkt dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. Zo vermeldt het AIDA-rapport (update 2020) dat er, zowel 498 indirecte pushbacks van 3.493 individuen, als ook 569 directe pushbacks van 11.770 personen hebben plaatsgevonden in 2020. Het AIDA-rapport (update 2021) vermeldt dat er in 2021 2.513 pushbackincidenten zijn geregistreerd, waarbij 44.988 personen zijn betrokken. Uit het AIDA-rapport van 30 maart 2023 (update 2022) blijkt een verder toename van het aantal pushback-incidenten, te weten 5.268 pushback-incidenten, waarbij 87.647 personen waren betrokken. Voormelde informatie heeft verweerder niet bestreden.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor terugkerende Dublinclaimanten. De rechtbank benadrukt daarbij dat het weliswaar aan eiser is om aannemelijk te maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar dat deze bewijslast niet zover gaat dat eiser moet aantonen dat pushbacks ook ten aanzien van Dublinclaimanten plaatsvinden. Het is voldoende als serieuze aanknopingspunten daarvoor aanwezig zijn. De informatie waarnaar eiser heeft verwezen bevat aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden. Zo staat in het AIDA- rapport van 12 februari 2021 (update 2020) vermeld dat er zowel 498 indirecte pushbacks van 3.493 personen als 569 directe pushbacks – en dus vanuit het grondgebied van Bulgarije
- van 11.770 personen hebben plaatsgevonden in 2020. En ook in het ECRE rapport van 10 september 2021 wordt melding gemaakt van directe pushbacks. Daarnaast laten de AIDA- rapporten over Bulgarije een stijging zien in het aantal personen dat slachtoffer wordt van pushbacks. Van 44988 personen in 2021 naar 87647 personen in 2022. Verweerder had daarom nader onderzoek moeten doen naar het risico dat eiser loopt om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling van zijn asielverzoek, dan wel tijdens de behandeling daarvan. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt,
5 par. 1.1. van het AIDA-rapport van maart 2023 (update 2022), het rapport van het Bulgaarse Helsinki Comité“Annual report on border montitoring Bulgaria 2020” van 25 april 2021, de website van het Border Violence Monitoring Network, de mailwisseling van VluchtelingenW erk Nederland met het Center for Legal Aid Voice in Bulgaria, het rapport van de US Department of State “2020 Country Report on Human Rights Practices: Bulgaria” van 30 maart 2021, de folder van de UNHCR “Bulgaria, rights and obligations of asylum seekers” en de Bulgaarse “Asylum and Refugees Act”. 6 ECLI:NL:RVS:2022:1042.
kan het ontbreken van specifieke informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije in relatie tot de pushbacks niet voor risico van eiser komen.
13. De rechtbank ziet in wat verweerder heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel. De verwijzing van verweerder naar paragraaf 2.7 van het AIDA-rapport van februari 2022 (update 2021), waarin staat vermeld dat terugkerende Dublinclaimanten geen obstakels tegenkomen “in accessing the territory of Bulgaria”, is onvoldoende om aan te namen dat Dublin claimanten – in afwijking van het voorgaande - niet met push backs in aanraking kunnen komen. De rechtbank constateert net als deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem in de uitspraak van 2 maart 20237 dat in eerdere AIDA-rapporten stond dat zij geen obstakels tegenkomen “in accessing the asylum procedure in Bulgaria” en dat die formulering wezenlijk verschilt van de huidige formulering. De rechtbank is van oordeel dat hieruit op zijn minst valt af te leiden dat de toegang van terugkerende Dublinclaimanten tot de asielprocedure blijkbaar minder vanzelfsprekend is dan dat deze in het verleden was. Verweerder heeft ook met de aanvullende stukken niet aangetoond dat de directe pushbacks niet ook buiten het grensgebied plaatsvinden en dat zij niet relevant zijn voor terugkerende Dublinclaimanten. In het licht van wat eiser heeft aangevoerd en wat is besproken op zitting en gelet op de meest recente landeninformatie over Bulgarije bestaat onduidelijkheid ten aanzien van de opvang van (niet kwetsbare) Dublinclaimanten en daarmee of zij zich al dan niet vrij kunnen bewegen op het grondgebied van Bulgarije, of de pushbacks alleen in de grensregio plaatsvinden of ook daarbuiten en of het laten zien van een laissez-passer de Bulgaarse autoriteiten of politie ervan weerhoudt om Dublinclaimanten op te pakken en uit te zetten. Het ontbreken van voldoende informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije kan – zoals hiervoor reeds overwogen - niet voor risico van de vreemdeling komen.
14. Het is aan verweerder om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. Dat onderzoek heeft verweerder niet verricht. Daarom heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat hij ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0.5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 837,- en een
wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 20 april 2023;
  • draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 juni 2023
Mr. J.H. Lange S.J. Valk
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.