ECLI:NL:RBDHA:2023:8522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beëindiging van een Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiser, die eerder als productiemedewerker slagerij werkte, was sinds 2019 uitgevallen met psychische klachten en nek- en rugklachten. De uitkering was per 1 november 2021 beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat eiser geschikt werd geacht voor de eerder geduide functies. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn gezondheidstoestand niet was verbeterd en dat het onderzoek onvolledig was geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapporten voldoende bewijs leveren dat de gezondheidstoestand van eiser niet wezenlijk is veranderd sinds de vorige beoordeling. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanwijzingen zijn dat de gezondheidstoestand van eiser in de periode tussen de eerdere beoordeling en de datum in geding is verslechterd. De rechtbank heeft de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven dat eiser geschikt is voor de geduide functies, die niet als zwaar belastend worden beschouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 1 november 2021 rechtmatig was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. van de Weerd),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 28 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 1 november 2021 beëindigd.
In het besluit van 23 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser werkte als productiemedewerker slagerij voor gemiddeld 35,19 uur per week. Zijn dienstverband liep van 3 april 2017 tot 11 mei 2020. Op 2 juli 2019 is hij uitgevallen voor dit werk met psychische klachten en met nek- en rugklachten. Na de beëindiging van zijn dienstverband heeft verweerder eiser vanaf 11 mei 2020 een ZW-uitkering toegekend. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is vastgesteld dat eiser meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Hieraan zijn de functies productiemedewerker industrie, inpakker en machinaal metaalbewerker ten grondslag gelegd. Bij besluit van 14 september 2020 is daarom bepaald dat eiser met ingang van
15 oktober 2020 niet meer in aanmerking komt voor een ZW-uitkering. Bij besluit van
5 februari 2021 is het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingediende beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 16 september 2022 (SGR 21/2352; ECLI:NL:RBDHA:2022:9279) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. In die procedure is nog geen uitspraak gedaan.
2.1
Eiser is na de eerstejaars ZW-beoordeling niet meer werkzaam geweest. Hij heeft zich per 16 februari 2021 opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten. Verweerder heeft aan eiser per 18 mei 2021 een ZW-uitkering toegekend. Bij het primaire besluit is de ZW-uitkering van eiser per 1 november 2021 beëindigd. Het hiertegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit.
2.2
De rechtbank stelt vast dat de in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling geduide functies aangemerkt moeten worden als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW. De datum in geding is 1 november 2021.
3. Eiser vindt dat het onderzoek onvolledig en daardoor niet zorgvuldig is geweest. Er is onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en de beperkingen die hij als gevolg hiervan heeft. Hij moet eerst beter worden voordat hij werk kan verrichten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de bevindingen van een verzekeringsarts. Dit is anders wanneer het medisch onderzoek van de verzekeringsarts niet zorgvuldig of niet volledig is geweest, inconsistenties bevat of andere gebreken vertoont, dan wel wanneer het resultaat van het onderzoek gemotiveerd wordt betwist aan de hand van andere medische rapportages.
6. Op 27 oktober 2021 is naar aanleiding van de nieuwe ziekmelding opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. De eerste verzekeringsarts heeft eiser op die datum onderzocht. Ook heeft zij dossieronderzoek gedaan. Op grond van haar bevindingen komt zij in haar rapport tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn voor een andere belastbaarheid van eiser dan ten tijde van de eerstejaars ZW-beoordeling. Hierbij heeft de verzekeringsarts opgemerkt dat het feit dat eiser overdag prikkelbaar is omdat hij niet goed kan slapen, bij de eerdere beoordeling ook is meegewogen. Hiervoor zijn toen beperkingen geduid (omgaan met conflicten en samenwerken). De verzekeringsarts vindt eiser geschikt voor tenminste 1 van de geduide functies omdat de functies zowel op psychisch als fysiek vlak niet erg belastend zijn. Er is geen toegenomen arbeidsongeschiktheid per de datum in geding. De belastbaarheid is niet wezenlijk veranderd.
7. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 22 december 2021 een rapport uitgebracht. Dit is gebaseerd op dossieronderzoek. De verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding bestaat om het standpunt van de primaire verzekeringsarts te herzien. De verzekeringsarts b&b onderschrijft het oordeel van de eerste verzekeringsarts dat op de datum in geding geen wezenlijk andere medische situatie aan de orde was dan ten tijde van de eerstejaars ZW-beoordeling. Hij heeft uit het bezwaarschrift afgeleid dat de klachten van toen en nu dezelfde zijn. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er in diagnostische of therapeutische zin zodanige veranderingen zijn opgetreden dat daarmee de belastbaarheid ernstiger zou zijn beperkt. De verzekeringsarts b&b vindt eiser geschikt voor de eerder geduide functies omdat hierin minimale psychische en lichamelijke eisen worden gesteld.
8.1
De rechtbank stelt vast dat deze procedure het vervolg is op de zaak SGR 21/2352 waarbij het ging om de beëindiging van de ZW-uitkering per 15 oktober 2020. De rechtbank verwijst in dat kader naar de overwegingen in die zaak. Zij neemt die overwegingen als uitgangspunt. Hieruit volgt dat het in deze zaak door verweerder ingenomen standpunt niet onjuist kan worden geacht, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de gezondheidstoestand van eiser in de periode tussen 15 oktober 2020 en 1 november 2021 dusdanig is verslechterd dat hij niet in staat kan worden geacht om zijn arbeid te verrichten.
8.2
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek in het kader van deze ZW-beoordeling onzorgvuldig dan wel onjuist is. Zowel de eerste verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben in deze zaak uitgebreid over de psychische en de lichamelijke klachten gerapporteerd. Er zijn geen aanwijzingen dat de gezondheidstoestand van eiser ten opzichte van de vorige ZW-beoordeling zodanig is verslechterd dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen en ongeschiktheid voor de eerder geduide functies. Een medische objectivering hiervoor ontbreekt. Eiser heeft in beroep zijn standpunt ook niet onderbouwd met medische informatie.
8.3 Uit de medische rapporten blijkt genoegzaam dat de gezondheidstoestand van eiser niet wezenlijk is veranderd sinds de vorige beoordeling. Ook blijkt hieruit dat eiser nog steeds geschikt moet worden geacht voor alle drie de destijds geduide functies. Verweerders besluit is daarom in overeenstemming met het nieuwe beoordelingskader zoals dat door de Centrale Raad van Beroep is neergelegd in (onder meer) de uitspraak van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
9. Verweerder heeft terecht beslist dat eiser per 1 november 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2023 .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.