ECLI:NL:RBDHA:2022:9279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars Ziektewet-beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet (ZW)-uitkering. De eiser, die als productiemedewerker slagerij werkte, had zijn dienstverband beëindigd en ontving vanaf 11 mei 2020 een ZW-uitkering. De uitkering werd per 15 oktober 2020 beëindigd op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank beoordeelde of het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en of de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen van eiser, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), adequaat waren en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 15 oktober 2020 terecht was. De rechtbank oordeelde dat eiser in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P. van Wegen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 14 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 15 oktober 2020 beëindigd.
In het besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1. Eiser werkte als productiemedewerker slagerij voor gemiddeld 35,19
uur per week. Zijn dienstverband liep van 3 april 2017 tot 11 mei 2020. Op 2 juli 2019 is hij uitgevallen voor dit werk met psychische klachten en met nek- en rugklachten. Na de beëindiging van zijn dienstverband heeft verweerder eiser vanaf 11 mei 2020 een ZW-uitkering toegekend.
De besluitvorming
2.1
In het kader van de zogeheten eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in de rapporten van de verzekeringsarts van 12 juni, 24 juli en 4 september 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 14 september 2020. De conclusie van de onderzoeken is dat eiser per 26 juni 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Op basis van deze conclusie heeft verweerder in het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser per 15 oktober 2020 beëindigd.
2.2
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw medisch onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 1 februari 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 4 februari 2021. De conclusie is onveranderd. Eiser kan tenminste 65% van het oude loon verdienen.
2.3
In het bestreden besluit heeft verweerder deze bevindingen overgenomen en beslist dat eiser geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Standpunt van eiser.
3. Eiser vindt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Hij heeft medische informatie van Centrum ’45 van 16 november 2021 overgelegd waaruit volgt dat bij hem aan het begin van de behandeling in juni 2021 sprake was van een ernstige depressie. Er is sprake van een GAF-score van 50. Deze score is volgens eiser van belang omdat daarmee (ook) wordt aangegeven hoe iemand beroepsmatig functioneert. Bij een score tussen de 41 en 50 is er sprake van ernstige beperkingen in het sociaal functioneren. Dergelijke ernstige beperkingen staan niet vermeld in rubriek 2 (sociaal functioneren) van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), terwijl in rubriek 1 (persoonlijk functioneren) in het geheel geen beperkingen staan vermeld. Eiser is het hier niet mee eens. Hij verzoekt de rechtbank om een deskundige (psychiater) te benoemen voor het verrichten van een medisch onderzoek.
Beoordeling door de rechtbank.
Medische beoordeling
4. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiser voor de geduide functies juist is. Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt de datum 15 oktober 2020. Dit is de datum in geding.
5.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
5.2
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
6.1
De eerste verzekeringsarts heeft eiser 11 juni 2020 telefonisch gesproken, waarna hij eiser heeft uitgenodigd voor het spreekuur op 16 juli 2020. Er vond op die datum een lichamelijk en psychisch onderzoek plaats. Ook heeft de eerste verzekeringsarts hierna nog medische informatie opgevraagd, waarbij het gaat om de brief van 21 oktober 2020 van psycholoog S. Tabibi en GZ-psycholoog M. Schoenmaekers. Van deze brief heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen net zoals van de overige beschikbare stukken, waaronder het verslag van de hoorzitting van 20 oktober 2020. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat alle klachten die eiser heeft, zijn meegenomen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rapportages zijn inzichtelijk, bevatten geen tegenstrijdigheden en de conclusies zijn logisch.
6.2
De beroepsgrond van eiser dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten volgt de rechtbank niet. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er voor de psychische klachten een fors aantal beperkingen zijn opgenomen in de FML. Anders dan eiser stelt zijn ook beperkingen vastgelegd in rubriek 1 van de FML. Die beperkingen hebben betrekking op de items 1.8.4 (aangewezen zijn op werk zonder deadlines en productiepieken) en 1.8.5. (aangewezen zijn op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is). Ook in rubriek 2 van de FML staan beperkingen op psychisch gebied vermeld, namelijk beperkingen voor emotionele problemen van anderen hanteren, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten en samenwerken. Verder is eiser aangewezen op werk waarin doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met klanten en patiënten of hulpbehoevenden vereist is en op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden. Ook is eiser aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De rechtbank vindt dat eiser hiermee niet tekort is gedaan. Hierbij neemt zij in aanmerking dat eiser niet nader heeft geconcretiseerd welke beperkingen er volgens hem ontbreken op psychisch gebied in de FML.
6.3
De door eiser in beroep overgelegde medische informatie van Centrum ’45 van
16 november 2021 leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat eiser op psychisch gebied beperkter dient te worden geacht dan verweerder heeft gedaan. Zoals ook uit het aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 20 mei 2022 blijkt, waren de hierin verwoorde psychische klachten bij de eerste verzekeringsarts bekend en is daarmee ook rekening gehouden bij de bepaling van eisers belastbaarheid.
6.4
De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat volgens vaste rechtspraak niet de diagnose bepalend is voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar zijn beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek per de datum in geding. [1]
6.5
Ook aan de bij eiser vastgestelde GAF-score van 50 kan de rechtbank niet die waarde toekennen die eiser hieraan toegekend wenst te zien. Terecht heeft verweerder in dit verband verwezen naar de vaste rechtspraak waaruit volgt dat een dergelijke score niet bedoeld is om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen of om daarmee beperkingen in sociaal en beroepsmatig functioneren vast te leggen. [2] Hieraan kan daarom geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
6.6
De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet daarom geen reden een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
7. De eerste arbeidsdeskundige heeft bij de selectie van de functies rekening gehouden met de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML. De arbeidsdeskundige b&b heeft uiteengezet waarom deze geselecteerde functies geschikt zijn voor eiser. Eiser heeft daartegen geen specifieke arbeidskundige gronden aangevoerd. De rechtbank heeft in het dossier ook geen aanknopingspunten gevonden om de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt voor hem te vinden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser in medisch opzicht in staat is om de geselecteerde functies te verrichten.
8. Verweerder is er terecht van uitgegaan dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser per 15 oktober 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2918.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:713.