ECLI:NL:RBDHA:2022:9279
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars Ziektewet-beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet (ZW)-uitkering. De eiser, die als productiemedewerker slagerij werkte, had zijn dienstverband beëindigd en ontving vanaf 11 mei 2020 een ZW-uitkering. De uitkering werd per 15 oktober 2020 beëindigd op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank beoordeelde of het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en of de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat de beperkingen van eiser, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), adequaat waren en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 15 oktober 2020 terecht was. De rechtbank oordeelde dat eiser in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.