ECLI:NL:RBDHA:2023:8520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL23.3180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor vreemdeling zonder verblijfsrecht in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd aan een eiser met de Oezbeekse nationaliteit. Eiser was op 24 januari 2023 door de arbeidsinspectie aangetroffen terwijl hij onrechtmatig in Nederland verbleef. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hem een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken en een inreisverbod voor de duur van één jaar. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij verblijfsrecht had in Polen, wat hij niet heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, aangezien eiser niet kon bewijzen dat hij rechtmatig verblijf had in Polen. Eiser voerde aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat andere vreemdelingen in vergelijkbare situaties anders behandeld waren. De rechtbank verwierp deze stelling, omdat de omstandigheden van eiser anders waren en verweerder de bevoegdheid had om een terugkeerbesluit en inreisverbod op te leggen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 31 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3180
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Op 24 januari 2023 verbleef eiser niet rechtmatig in Nederland. Hij is op deze dag door medewerkers van de arbeidsinspectie werkend aangetroffen. Verweerder heeft hem naar aanleiding van deze informatie opgehouden en heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken en een inreisverbod voor de duur van één jaar.
2. De rechtbank stelt voorop dat deze procedure enkel ziet op het terugkeerbesluit en inreisverbod. Het beroep tegen de ophouding is al eerder behandeld.1
Verblijfsrecht in Polen?
3. Eiser stelt dat verweerder had moeten onderzoeken of eiser verblijfsrecht had in Polen of niet. Eiser heeft namelijk meerdere malen verklaard een verblijfsrecht in Polen te
1. Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3016.
hebben. Als eiser daadwerkelijk een verblijfsrecht heeft in Polen, kan aan hem geen terugkeerbesluit opgelegd worden, maar had verweerder eiser moeten bevelen zich naar het grondgebied van Polen te begeven. Door geen onderzoek te verrichten naar dit verblijfsrecht heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel gehandeld.
4. De rechtbank overweegt het volgende. In het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod van 25 januari 2023 zegt eiser:
‘Ik heb wel een verblijfsvergunning in Polen. Mijn paspoort bij mijn vrouw in Rotterdam. Visum heb ik’.Daarna wordt door de verbalisant gevraagd of hij een visum voor Polen heeft of echt een verblijfsvergunning? Daarop komt enkel het antwoord:
‘Ja, Polen´.Daarna wordt door de verbalisant gezegd dat eiser moet kunnen bewijzen dat hij verblijfsrecht heeft in Polen en dat er anders niet vanuit kan worden gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hierdoor niet gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Tijdens het gehoor voor het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod heeft verweerder namelijk voldoende duidelijk gemaakt dat het, zoals verweerder terecht stelt, aan eiser is om aan te tonen dat hij daadwerkelijk in het bezit is van een verblijfsvergunning of een visum voor Polen. Tot op heden heeft eiser dat niet aangetoond. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
5. Eiser stelt dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginse l heeft gehandeld, omdat verweerder gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld. Eiser is samen met tien andere landgenoten aangehouden, maar uit navraag blijkt dat slechts enkelen een terugkeerbesluit met inreisverbod hebben gekregen, anderen hebben alleen een terugkeerbesluit met, dan wel zonder, vertrektermijn opgelegd gekregen. Eiser heeft ten onrechte een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd gekregen, dat is namelijk niet in alle zaken gebeurd. Eiser verwijst daarbij specifiek naar een zaak van een landgenoot met zaaknummer NL23.3189.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Eiser verbleef namelijk onrechtmatig in Nederland op het moment dat hij werkend is aangetroffen. Verweerder mag in het geval dat de vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft een terugkeerbesluit opleggen en een termijn geven om terug te keren.2 In het geval van eiser heeft verweerder hem een termijn van vier weken gegeven om te vertrekken. Verder kan verweerder een inreisverbod opleggen tegen een vreemdeling die Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten.3 Verweerder mocht deze besluiten dus aan eiser opleggen. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat niet alle besluiten voor alle aangetroffen vreemdelingen gelijk zijn doordat er een misverstand is geweest bij de betrokken hulpofficier van justitie en vanwege het feit dat het ging om elf vreemdelingen tegelijkertijd. Hierdoor zijn er in een aantal zaken afwijkende besluiten opgelegd. In het geval van eiser heeft dit in zijn voordeel uitgepakt, de bedoeling was namelijk volgens verweerder om een terugkeerbesluit op te leggen zonder vertrektermijn, met een inreisverbod voor de duur van twee jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze door verweerder verstrekte informatie te twijfelen. Volgens vaste rechtspraak4 strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een ambtelijke misslag moet worden herhaald.
2 Zie artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet.
3 Zie artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspaak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2058.
Persoonlijke omstandigheden
7. Eiser voert verder aan dat doordat aan hem een inreisverbod is opgelegd, hij niet elders in de Europese Unie kan werken. Het inreisverbod heeft daarom verregaande gevolgen voor eiser. Verweerder had een inreisverbod voor een kortere duur kunnen opleggen, of helemaal kunnen afzien van een inreisverbod. Temeer nu verweerder in andere zaken coulanter is geweest.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven afzien van het opleggen van een inreisverbod. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen inreisverbod op hoeven leggen voor een kortere duur. In het proces-verbaal van gehoor voor het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod is eiser namelijk geïnformeerd over het tegen hem uit te vaardigen inreisverbod en de gevolgen daarvan. Eiser is erop gewezen dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden kan worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod, dan wel dat de duur daarvan kan worden verkort. Daarbij is vermeld dat het aan eiser is om deze omstandigheden aan te voeren. In dat kader is aan eiser gevraagd of hij zakelijke belangen heeft in Nederland. Daarop antwoordt hij dat hij die niet heeft. Verder is aan eiser gevraagd of er overige redenen en/of bijzondere omstandigheden zijn waarom afgezien zou moeten worden van het opleggen van een inreisverbod, dan wel om de duur daarvan te verkorten. Ook daarop is het antwoord van eiser ‘
Nee’. Volgens vaste rechtspraak5 mag de rechtbank de door eiser in beroep alsnog gestelde zakelijke belangen verder niet in haar beoordeling betrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 november 2019, ECLI:NL:RVS:2018:3589.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.