ECLI:NL:RBDHA:2023:3016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.3178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ophouding en vaststelling identiteit en nationaliteit in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de rechtmatigheid van de ophouding van een eiser met de Oezbeekse nationaliteit. Eiser was op 24 januari 2023 overgenomen vanuit een strafrechtelijk traject en opgehouden op basis van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De ophouding eindigde op 25 januari 2023 om 13.15 uur. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding en verzocht om schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 13 februari 2023 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Palanciyan, terwijl de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd vertegenwoordigd door mr. R. Hopman. Eiser betoogde dat de ophouding onrechtmatig was, omdat zijn identiteit, nationaliteit en verblijfstatus al vastgesteld waren tijdens het strafrechtelijke traject. Hij voerde aan dat het proces-verbaal van ophouding pas op 3 februari 2023 was opgemaakt en ondertekend, wat volgens hem een gebrek opleverde. Daarnaast stelde hij dat er geen gebruik was gemaakt van een beëdigde tolk, wat ook een schending van zijn rechten zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had gesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet vaststonden op het moment van ophouding. De rechtbank vond dat de enkele omstandigheid dat het proces-verbaal later was ondertekend, niet leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gebrek in de ophouding. Ook het ontbreken van een beëdigde tolk tijdens de ophouding werd niet als een schending van de rechtmatigheid beschouwd, aangezien eiser niet was gehoord in het kader van de ophouding zelf.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank beperkte zich tot de toetsing van de rechtmatigheid van de ophouding en liet andere beroepsgronden, zoals die tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod, onbesproken. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en werd openbaar gemaakt op 22 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3178
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Eiser is op 24 januari 2023 overgenomen en opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De ophouding is geëindigd op 25 januari 2023 om 13.15 uur.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding en heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Palanciyan, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Oezbeekse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Hij stelt dat er sprake is van een onrechtmatige ophouding, omdat deze op een onjuiste wettelijke grondslag van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gebaseerd. Zijn identiteit, nationaliteit en verblijfstatus zijn tijdens het strafrechtelijke traject immers al vastgesteld. Uit de onjuiste grondslag vloeit voort dat verweerder ook ten onrechte zijn spullen heeft doorzocht. Eiser voert verder aan dat het proces-verbaal van ophouding pas op 3 februari 2023 opgemaakt en ondertekend, hetgeen een gebrek oplevert. Ten slotte voert eiser aan dat hem mededelingen zijn gedaan zonder dat gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat een beëdigde tolk niet beschikbaar was.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus niet vast stonden op het moment dat
eiser werd overgenomen vanuit het strafrechtelijke traject. Deze gegevens konden pas worden gecontroleerd en vastgesteld na een onderzoek daartoe door de vreemdelingenpolitie. Om die reden diende eiser te worden opgehouden op de grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Uit deze bevoegdheid vloeide voort dat verweerder op grond van artikel 50, vijfde lid, van de Vw 2000 tevens bevoegd was om de bagage van eiser te doorzoeken. De beroepsgronden slagen daarom niet.
3. De enkele omstandigheid dat het proces-verbaal van ophouding pas op
3 februari 2023 is ondertekend, leidt op zich niet tot de conclusie dat er sprake is van een gebrek in de ophouding. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom dat in zijn geval anders zou zijn. Evenmin heeft hij onderbouwd waarom dit gebrek in zijn voordeel zou moeten wegen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
4. Op zich is het juist dat verweerder tijdens de ophouding geen gebruik heeft gemaakt van een beëdigde tolk. Het geval wil evenwel dat eiser in het kader van de ophouding niet is gehoord. Wél is eiser gehoord in het kader van het voornemen om een terugkeerbesluit en een inreisverbod jegens hem uit te vaardigen. Dát gehoor had echter geen betrekking op de ophouding. Dat bij dat gehoor geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk raakt dan ook niet aan de rechtmatigheid van de ophouding. Ook deze beroepsgrond faalt dus.
5. De rechtbank beperkt zich in deze procedure tot de toetsing van de rechtmatigheid van de ophouding. De toetsing van het terugkeerbesluit en het inreisverbod ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. De beroepsgronden die eiser heeft gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod laat de rechtbank daarom onbesproken.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 februari 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.