ECLI:NL:RBDHA:2023:8517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
C/09/647171 / KG ZA 23-372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot euthanasie van een hond na bijtincident en weigering tot tegenonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door [eiseres], de eigenaresse van een hond die in beslag was genomen na een bijtincident. De hond was onderworpen aan een gedragstest door het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht, dat concludeerde dat het risico op herhaald bijtincident zeer hoog was. Het Openbaar Ministerie (OM) had daarom de intentie om de hond te euthanaseren. [Eiseres] wilde met het kort geding voorkomen dat de hond zou worden geëuthanaseerd voordat de strafrechter had geoordeeld over de inbeslagname van de hond en vroeg om een tegenonderzoek, omdat zij het niet eens was met de conclusies van het Riskassessmentteam.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het OM in redelijkheid een machtiging tot euthanasie kon afgeven en dat de weigering om mee te werken aan het door [eiseres] verzochte tegenonderzoek niet onredelijk was. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de Staat. De voorzieningenrechter gaf [eiseres] wel het advies om haar onderzoekswensen aan de behandelend rechter ter kennis te brengen tijdens de zitting van de strafzaak op 5 juli 2023.

De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het OM bij het verlenen van machtigingen en de beperkte toetsing die de burgerlijke rechter kan uitvoeren op de besluiten van het OM. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de Staat, en dat de belangenafweging door het OM niet evident onredelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/647171 / KG ZA 23-372
Vonnis in kort geding van 14 juni 2023
in de zaak van
[eiseres]te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J. Biemond te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID/DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT NOORD-HOLLAND)te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. H.W. Volberda te Den Haag.
De zaak in het kort
[eiseres] is de eigenaresse van een hond die in oktober 2022 door de politie in beslag is genomen na een bijtincident. De hond is onderworpen aan een gedragstest door het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht. Het Riskassessmentteam vond dat het risico op een herhaald bijtincident met een mens, kind of andere hond zeer hoog is. Volgens het Riskassessmentteam lijkt euthanasie van de hond de enige dierwelzijnsvriendelijke optie: de hond kan niet terug naar de eigenaar en kan ook niet naar een ander. Het Openbaar Ministerie (OM) is daarom voornemens om de hond te laten inslapen. Tegen [eiseres] loopt een strafzaak die op 5 juli 2023 wordt behandeld.
Met dit kort geding wil [eiseres] voorkomen dat de hond zal inslapen voordat de rechter in haar strafzaak uitspraak heeft gedaan over de inbeslagname van de hond. Ook wil zij een tegenonderzoek laten verrichten, omdat zij het niet eens is met het oordeel van het Riskassessmentteam. [eiseres] vindt dat het OM ten onrechte weigert om aan een tegenonderzoek mee te werken en daarmee onrechtmatig tegenover haar handelt. Deze weigering is volgens [eiseres] in strijd met wet- en regelgeving en met het eigen beleid van het OM. Daarnaast maakt het OM misbruik van bevoegdheid.
De voorzieningenrechter stelt [eiseres] in het ongelijk. Het OM kon in redelijkheid een machtiging afgeven tot euthanasie van de hond en het is niet onredelijk dat het OM medewerking aan het door [eiseres] verzochte tegenonderzoek weigert. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen en zij moet een proceskostenvergoeding aan de Staat betalen. De voorzieningenrechter geeft [eiseres] tot slot nog een advies.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de aanvullende productie van [eiseres] ;
- de aanvullende productie van de Staat.
1.2.
Op 31 mei 2023 is de mondelinge behandeling gehouden, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is de eigenaresse van de hond [X] , een American Stafford reu van ongeveer vier jaar oud (hierna: de hond). De hond is op 25 oktober 2022 door de politie in beslag genomen op de voet van artikel 94 lid 1 Sv, naar aanleiding van een bijtincident.
2.2.
Het Riskassessmentteam van de Universtiteit Utrecht (hierna: het Riskassessmentteam) heeft een risico-analyse Bijtincident(en) uitgevoerd. De risico-analyse analyseert op basis van vijf bronnen het risico op (een) herhaald(e) bijtincident(en) veroorzaakt door de hond en de schadekans daarbij. De hond is onderworpen aan verschillende gedragstests. Op 19 november 2022 heeft het Riskassessmentteam een schriftelijke rapportage uitgebracht. De conclusie van dit rapport is – kort samengevat – dat het risico op een herhaald bijtincident met een mens, kind of een andere hond zeer hoog is. Volgens het Riskassessmentteam geeft de hond een duidelijk bijtrisico naar kinderen en gezien de zwangerschap van de eigenaresse en het zeer hoge bijtrisico van de hond lijkt terugplaatsing te risicovol. De hond is evenmin herplaatsbaar. Vooral zijn hoge bijtrisico naar kinderen en andere honden kan en wil een herplaatsende instantie niet overdoen op een mogelijke adoptant. Daarnaast zal de kans op een herplaatsing onder de noodzakelijke stringente, cumulatieve en permanente voorwaarden, zoals een aanlijn- en muilkorfplicht, niet (na)bij kinderen en niet (na)bij andere dieren, zodanig klein zijn dat de hond dan uitzichtloos wachten in een opvangsituatie rest, wat een hoog dierenwelzijnsrisico geeft. Daarmee lijkt voor de hond euthanasie die enige dierenwelzijnsvriendelijke optie die rest.
2.3.
[eiseres] heeft tegen de inbeslagname van de hond een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv gericht, met als strekking de teruggave van de inbeslaggenomen hond.
2.4.
De officier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland (hierna: officier van justitie) heeft [eiseres] per brief geïnformeerd dat zij de hond niet terugkrijgt en dat het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) voornemens is de hond te euthanaseren. In reactie daarop heeft [eiseres] op 24 november 2022 verzocht om toestemming voor het verrichten van tegenonderzoek. De officier van justitie heeft daarop bij e-mail van 30 november 2022 gereageerd dat het OM daar geen toestemming voor geeft. De lijn van het OM is dat hij dergelijke verzoeken via de rechter-commissaris (van de rechtbank Noord-Holland, vzr.) laat verlopen en dat [eiseres] een verzoek om een tegenonderzoek kan indienen bij de rechter-commissaris. Afhankelijk van de inhoud van het verzoek van [eiseres] bij de rechter-commissaris zal het OM zijn standpunt bepalen. Verder heeft de officier van justitie aangegeven dat het OM in de tussentijd geen opdracht zal geven tot euthanasie van de hond.
2.5.
Bij brief van 8 december 2022 heeft [eiseres] de rechter-commissaris op grond van artikel 182 Sv verzocht om een gedragsdeskundig tegenonderzoek, waarbij zij een verklaring van de heer [A] en de heer [B] als bijlage heeft gevoegd. De rechter-commissaris heeft dit verzoek op 26 januari 2023 afgewezen, met als motivering dat de gebruikte informatie en onderzoeksmethode niet onjuist of omstreden is, dat de onderzoeksresultaten van het Riskassessmentteam uitgebreid worden gemotiveerd en wetenschappelijk zijn gedocumenteerd en dat een andersluidende mening van de aangehaalde verklaringen van de heer [A] en de heer [B] op zichzelf niet maakt dat aan de gebruikte onderzoeksmethode moet worden getwijfeld. Tot slot oordeelde de rechter-commissaris dat in het verzoek onvoldoende concreet is onderbouwd waarom de conclusies van het Riskassessmentteam onjuist zouden zijn en/of ten aanzien ten aanzien van welke punten een eventueel tegenonderzoek noodzakelijk zou zijn en welke onderzoeksmethode dan gehanteerd zou moeten worden.
2.6.
[eiseres] heeft op 8 februari 2023 bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de rechter-commissaris. In deze procedure heeft [eiseres] een schriftelijk stuk van drs. [C] (hierna: drs. [C] ) van 5 maart 2023 overgelegd. Bij beschikking van 18 april 2023 heeft de meervoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de door drs. [C] geplaatste kanttekeningen onvoldoende zijn voor gerede twijfel aan de risico-analyse en dat onvoldoende is onderbouwd waarom een tegenonderzoek noodzakelijk zou zijn.
2.7.
Op 21 april 2023 heeft [eiseres] aan het OM verzocht om op eigen kosten een tegenonderzoek te mogen doen. Het OM heeft dit verzoek afgewezen.
2.8.
Bij beschikking van 25 mei 2023 heeft de enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) het beklag van [eiseres] tegen het gelegde beslag ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag en overwoog dat het – op basis van de conclusies van het Riskassessmentteam, in samenhang met de verdenking van meerdere bijtincidenten – niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter de onttrekking aan het verkeer zal bevelen. Ook is er volgens de rechtbank geen strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, mede gelet op de conclusie van het Riskassessmentteam dat terugplaatsing van de hond bij [eiseres] te risicovol is.
2.9.
De terechtzitting in de strafrechtelijke procedure tegen [eiseres] vindt plaats op
5 juli 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, kort samengevat:
I. de Staat te bevelen de hond binnen 48 uur na het te wijzen vonnis aan haar ter beschikking te stellen voor onderzoek door het (doen) overbrengen van de hond naar een door [eiseres] aan te wijzen locatie;
II. de Staat te bevelen de hond niet te euthanaseren totdat de strafrechter over het beslag op de hond onherroepelijk zal hebben beslist;
met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – kort samengevat – aan dat het OM niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft geweigerd om mee te werken aan een tegenonderzoek door [eiseres] en daarmee onrechtmatig tegenover haar handelt. De weigering van het OM is volgens [eiseres] in strijd met wet- en regelgeving en met het eigen beleid van het OM, terwijl daarnaast sprake is van misbruik van bevoegdheid. [eiseres] wijst in dit verband op:
  • de strafwet en twee uitspraken van de Hoge Raad (HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:982 en HR 11 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1898), waaruit volgt dat beslissingen over in beslag genomen voorwerpen moeten worden genomen door de strafrechter;
  • de Aanwijzing inbeslagneming (2014A006), waaruit volgt dat voorwerpen niet worden vervreemd als zij onvervangbaar zijn en beschikbaar moeten blijven voor tegenonderzoek;
  • artikel 2.10 Wet dieren jo. art 1.10 onder e Besluit houders van dieren, waaruit volgt dat honden alleen gedood mogen worden vanwege niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken en dat daarom deugdelijk onderzoek is vereist naar de mate van gevaarlijkheid van de hond en de mogelijkheid om die gevaarlijkheid te corrigeren (het trainen van de hond en de baas); en
  • het beleid van het OM zoals neergelegd (i) in een brief van het College van Procureurs-Generaal aan de Werkgroep Hulp Inbeslaggenomen Honden van
3.3.
[eiseres] heeft belang bij het gevorderde tegenonderzoek, omdat het een laatste kans biedt voor de hond en een aantal gebreken herstelt in het onderzoek van het Riskassessmentteam. Dit onderzoek is volgens [eiseres] namelijk niet onafhankelijk en niet objectief en kent volgens haar verschillende gebreken, die door drs. [C] in een deskundigenbericht van 5 maart 2023 in kaart zijn gebracht. De Staat heeft geen rechtens te respecteren recht om zich tegen een dergelijk tegenonderzoek te verzetten, omdat de hond gedurende het onderzoek onder strafrechtelijk beslag blijft en het recht op een eigen onderzoek absoluut is.
3.4.
Daarnaast doorkruist het voornemen van de Staat om de hond te euthanaseren – zonder tegenonderzoek en voordat de strafrechter daarover een oordeel geeft – de hiervoor genoemde strafwet, uitspraken van de Hoge Raad en de Aanwijzing inbeslagneming. Daarmee loopt [eiseres] twee feitelijke instanties mis waarin zij om een tegenonderzoek kan vragen, wordt de strafrechter de beslisbevoegdheid voor de voeten weggemaaid en wordt zij als eigenaresse van de hond ernstig benadeeld.
3.5.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding komt [eiseres] op tegen het voornemen van het OM tot euthanasie van haar hond en de, daarmee samenhangende, weigering van het OM om mee te werken aan een tegenonderzoek in eigen beheer door [eiseres] . De voorzieningenrechter is – als burgerlijke rechter – bevoegd om zich over deze zaak te buigen, omdat [eiseres] stelt dat de Staat onrechtmatig tegenover haar handelt.
4.2.
Uit artikel 117 Sv volgt de bevoegdheid van het OM om, voorafgaand aan een beslissing in de strafzaak over inbeslaggenomen goederen, onder voorwaarden over te gaan tot vervreemding of vernietiging van die goederen. Dit is mogelijk als de inbeslaggenomen goederen niet geschikt zijn voor opslag, de kosten van bewaring niet in redelijke verhouding tot de waarde van de goederen staan, dan wel de goederen vervangbaar zijn en de tegenwaarde eenvoudig kan worden bepaald. Als het gaat om goederen die van een zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt een machtiging tot vernietiging verleend. Deze bevoegdheid is uitgewerkt in het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen. In artikel 10, lid 2 van dit Besluit is ten aanzien van in beslag genomen levende dieren neergelegd dat de bewaarder zo spoedig mogelijk overlegt met het OM over hetzij een passende wijze van bewaring, hetzij een geschikte machtiging tot het prijsgeven of vervreemding om niet of om baat. Verder is daarin bepaald dat het OM een last tot vernietiging geef als onttrekking aan het verkeer zal worden gevorderd.
4.3.
Op grond van artikel 2.1 Wet dieren is het doden van honden in beginsel niet toegestaan. Uit artikel 1.10 onder e Besluit houders van dieren volgt een uitzondering op dit beginsel als het dier niet te corrigeren gedragskenmerken heeft.
4.4.
Anders dan [eiseres] betoogt, komt de officier van justitie een ruime beleidsvrijheid toe bij het al dan niet verlenen van een machtiging in de zin van artikel 117 Sv. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de afgifte van een machtiging ex artikel 117 Sv niet vooraf door een rechter te laten toetsen. Dat is anders dan bij – bijvoorbeeld – de maatregel ‘onttrekking aan het verkeer’ van inbeslaggenomen goederen in de zin van artikel 36 lid 1 onder 4 Sr, waarop de door [eiseres] genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:982 en HR 11 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1898) betrekking heeft. Die maatregel kan, op vordering van het OM, bij rechterlijke beschikking worden opgelegd. Daarover moet dus eerst een oordeel van de strafrechter worden afgewacht. Dat doet echter niet af aan de (alternatieve) bevoegdheid die de officier van justitie heeft op grond van artikel 117 Sv om tussentijds een machtiging te verlenen tot vervreemding of vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen.
4.5.
De ruime beleidsvrijheid die de officier van justitie heeft, brengt mee dat de burgerlijke rechter de toepassing van die bevoegdheid slechts marginaal kan toetsen. Ingrijpen door de burgerlijke rechter kan alleen aan de orde zijn als de officier van justitie, na afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot zijn beslissing om een machtiging in de zin van artikel 117 Sv af te geven. In dit geval heeft de officier van justitie, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in redelijkheid kunnen komen tot (het voornemen tot) de machtiging om de hond te euthanaseren.
4.6.
Voldoende aannemelijk is geworden dat de hond al bekend was vanwege – in ieder geval – twee andere bijtincidenten op 28 april 2021 en 24 oktober 2022. De Staat heeft in dat verband verwezen naar een proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Noord-Holland, van 14 maart 2023 waarin melding wordt gemaakt van deze twee incidenten.
4.7.
Daarnaast is de hond onderworpen aan een uitgebreide gedragstest door het Riskassessmentteam, waarin een analyse is gegeven van de risico’s op gevaarlijk gedrag van honden. Het Riskassessmentteam heeft na uitvoerig onderzoek geconcludeerd dat voor de hond euthanasie de enige dierenwelzijnsvriendelijke optie is die rest. Terugplaatsing naar de eigenaresse leek – vanwege de zwangerschap van eigenaresse en het zeer hoge bijtrisico van de hond – te risicovol. De hond is ook niet herplaatsbaar, vanwege het hoge bijtrisico naar kinderen en andere honden en dat risico wil een herplaatsende instantie niet overdoen op een mogelijke adoptant. De kans op herplaatsing zal verder, gelet op de noodzakelijke voorwaarden die daarvoor gelden (zoals een aanlijn- en muilkorfplicht, niet (na)bij kinderen en niet (na)bij andere dieren) zodanig klein zijn dat de hond dan uitzichtloos wachten in een opvangsituatie rest met een hoog dierenwelzijnsrisico geeft.
4.8.
In het licht van die conclusie, die is getrokken door deskundigen die de hond zelf hebben onderzocht, zijn de kanttekeningen die daarbij zijn geplaatst door drs. [C] die de hond zelf niet heeft gezien, onvoldoende zwaarwegend om te concluderen dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot zijn voornemen kon komen. Dat drs. [C] een andere opvatting heeft over de wijze van onderzoek door het Riskassessmentteam en de gevaarlijkheid en trainbaarheid van de hond, betekent niet dat de officier niet mocht afgaan op het advies van het Riskassessmentteam. Dit team moet deskundig worden geacht en [eiseres] heeft niet aannemelijk weten te maken dat aan die deskundigheid en de bevindingen van het Riskassessmentteam moet worden getwijfeld. Sterker nog: zowel de rechter-commissaris als de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland hebben het verzoek om een gedragskundig tegenonderzoek (in de zin van artikel 182 lid 1 Sv) afgewezen. De meervoudige raadkamer heeft bij beschikking van 18 april 2023 geoordeeld dat de door drs. [C] geplaatste kanttekeningen onvoldoende zijn voor gerede twijfel aan de risico-analyse van het Riskassessmentteam en dat [eiseres] daarom geen aanspraak kan maken op een gedragsdeskundig tegenonderzoek. Gesterkt door dit uitvoerig gemotiveerde oordeel van de meervoudige raadkamer mocht de officier van justitie in redelijkheid afgaan op de bevindingen van het Riskassessmentteam en is het dus niet onredelijk dat hij een machtiging in de zin van artikel 117 Sv afgeeft.
4.9.
Dat het OM heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan een onderzoek in eigen beheer door [eiseres] , maakt dit oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Anders dan [eiseres] meent, volgt uit de brieven van 4 februari 2010 en 28 september 2021 van het College van Procureurs Generaal en de Aanwijzing inbeslagneming niet dat de eigenaar van een inbeslaggenomen dier het recht heeft om dit dier, voorafgaand aan een aangekondigde vernietiging, aan een tegenonderzoek in eigen beheer te onderwerpen. Het OM kan besluiten om medewerking te verlenen aan zo’n onderzoek, maar is daar niet toe verplicht. Een weigering om deze medewerking te verlenen zal, gelet op dit onverplichte karakter, slechts onder zeer bijzondere omstandigheden onrechtmatig kunnen zijn. Daarvan zou sprake kunnen zijn als moet worden geoordeeld dat de weigering van het OM, gelet op de wederzijdse belangen en op de positie die het OM in het strafproces inneemt (als wederpartij van de verdachte en in het bezit van ruime bevoegdheden om zaken onder zich te krijgen en te houden), een zo evident onredelijk karakter heeft dat deze weigering onrechtmatig moet worden geacht.
4.10.
Van omstandigheden als hiervoor bedoeld is de voorzieningenrechter niet gebleken. Zoals hiervoor bij 4.8 al is benoemd, hebben zowel de rechter-commissaris als de meervoudige kamer in het kader van de strafzaak geoordeeld dat er geen noodzaak bestaat om een contra-expertise te laten uitvoeren. De door [eiseres] in dit kort geding naar voren gebrachte belangen bij een tegenonderzoek en de bezwaren die zij tegen de bevindingen van het Riskassessmentteam heeft geuit, zijn ook bij de beoordeling door de meervoudige kamer betrokken. Dat het OM op basis van eenzelfde belangenafweging tot een weigering komt kan dan ook niet evident onredelijk worden geacht. Het OM handelt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus niet in onrechtmatig door de hond niet ten behoeve van het onderzoek in eigen beheer af te staan.
4.11.
Slotsom is dat van het gestelde onrechtmatig handelen van de Staat geen sprake is. Zowel het gevorderde bevel om de hond ter beschikking te stellen voor tegenonderzoek als het gevorderde bevel om de hond niet te euthanaseren totdat de strafrechter onherroepelijk over het beslag op de hond heeft beslist, zullen worden afgewezen.
4.12.
De Staat heeft op de zitting verklaard dat de hond niet geëuthanaseerd zal worden voordat de zitting in de strafzaak op 5 juli 2023 heeft plaatsgevonden. Tijdens die zitting zal het beslag aan bod komen en kan [eiseres] de behandelend rechter verzoeken om het gelasten van een tegenonderzoek. De voorzieningenrechter geeft [eiseres] in overweging om haar onderzoekswensen op voorhand aan de behandelend rechter ter kennis te brengen.
4.13.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.
De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op
€ 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiseres] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.13, en bepaalt dat [eiseres] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.13 vermeld;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.
fjs