In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn van 10 weken opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, zoals eerder bepaald in een uitspraak van 19 mei 2022. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank heeft overwogen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan zonder dat een ingebrekestelling nodig is, zoals bepaald in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond, en legt de Staatssecretaris een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen. Indien de Staatssecretaris deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 200,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die door de Staatssecretaris moeten worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 418,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 17 mei 2023.