ECLI:NL:RBDHA:2023:8499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.13254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag van Somalische statushouder met medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Somalische nationaliteit. De eiser had op 27 maart 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag op 25 april 2023 niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 24 mei 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de Italiaanse autoriteiten al internationale bescherming aan de eiser hadden verleend. De rechtbank baseerde haar oordeel op de informatie in Eurodac en de door de Italiaanse autoriteiten overgelegde stukken. De rechtbank stelde vast dat de status van de eiser in Italië nog steeds geldig was, ondanks het feit dat zijn verblijfsvergunning was verlopen. De rechtbank benadrukte dat een internationale beschermingsstatus alleen kan vervallen door een besluit van de statusverlenende lidstaat.

De rechtbank ging ook in op de argumenten van de eiser dat hij als 'bijzonder kwetsbaar' moest worden aangemerkt vanwege zijn medische klachten. De rechtbank erkende de kwetsbaarheid van de eiser, maar oordeelde dat hij niet voldeed aan de hoge drempel die in de jurisprudentie is gesteld voor de status van 'bijzonder kwetsbaar'. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van de eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13254

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

van Somalische nationaliteit,
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

ProcesverloopBij besluit van 25 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 27 maart 2023 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard omdat de Italiaanse autoriteiten bij berichten van 25 november 2021 en 12 december 2021 hebben laten weten eiser al internationale bescherming te hebben verleend. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat, gelet op de jurisprudentie, van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij geen hulp kan krijgen van de Italiaanse autoriteiten, ook is niet gebleken dat hij daar niet zijn beklag zou kunnen doen bij de (hogere) autoriteiten.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert ten eerste aan dat uit de door de Italiaanse autoriteiten overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat hij diegene is aan wie in Italië internationale bescherming is verleend. Voorts blijkt uit de informatie dat de verblijfsvergunning inmiddels is verlopen wat maakt dat verweerder er niet zonder meer vanuit kan gaan dat eiser nog internationale bescherming geniet. Tevens dient verweerder zich ervan te vergewissen dat het verlopen verblijfsrecht dat aan eiser wordt toegeschreven, vernieuwd dan wel verlengd kan worden opdat eiser zijn basisrechten, zoals geduid door het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) in het arrest Ibrahim (ECLI:EU:C:2019:219), kan effectueren. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan gezien de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1654). Gezien paragraaf 89 van het arrest Jawo (ECLI:EU:C:2019:218) heeft dit evenzeer te gelden ten aanzien van statushouders die zich naar het grondgebied van Italië dienen te begeven. Eiser is voorts van mening dat overdracht aan Italië een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het EU Handvest zal opleveren omdat hij gezien zijn medische klachten is aan te merken als ‘bijzonder kwetsbaar’ in de zin van het arrest Ibrahim. Daarnaast zal hij zijn recht op opvang niet kunnen effectueren zoals blijkt uit de update van 10 juni 2021 van de Swiss Refugee Council en borderline-europe.
3. De rechtbank is van oordeel dat uit de informatie in Eurodac in combinatie met de zich in het dossier bevindende door de Italiaanse autoriteiten overgelegde stukken voldoende is gebleken dat aan eiser in Italië internationale bescherming is verleend. Deze statusverlening is door de Italiaanse autoriteiten nogmaals bevestigd in een door verweerder ter zitting overgelegde verklaring van 8 mei 2023. Dat eisers verblijfsvergunning inmiddels is verlopen maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat
zijn internationale beschermingsstatus is vervallen of niet langer bestaat. Uit het Unierecht volgt dat een internationale beschermingsstatus alleen kan ophouden te bestaan als de statusverlenende lidstaat een besluit neemt tot intrekking, beëindiging of niet verlengen van een status. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten de verleende status hebben ingetrokken of hebben beëindigd. De Italiaanse autoriteiten hebben laatstelijk bij bericht van 8 mei 2023 aangegeven dat aan eiser subsidiaire bescherming is verleend en bevestigd dat hij tot Italië zal worden toegelaten.
4. Ten aanzien van de vraag of ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wijst de rechtbank er in de eerste plaats op dat de juridische positie van statushouders niet vergelijkbaar is met de juridische positie van Dublinclaimanten en dat de rechtbank daarom in casu een ander toetsingskader hanteert dan bij de beoordeling van overdrachtsbesluiten aan Italië aangaande Dublinclaimanten. Uitgangspunt is dat statushouders dezelfde rechten hebben als onderdanen van de statusverlenende lidstaat en dat zij deze rechten zelf kunnen en ook dienen te effectueren. Het is aan de statushouder om aannemelijk te maken dat dit niet van hem gevergd kan worden. De statushouder kan dit onderbouwen door te verklaren op welke wijze hij reeds heeft getracht om zijn rechten te effectueren en of hij zich tot de (hogere) autoriteiten heeft gewend om aan te geven dat hij hierin niet zelfstandig slaagt. Tevens kan de statushouder aannemelijk maken dat hij moet worden aangemerkt als “bijzonder kwetsbaar” en daarom van hem minder kan worden gevergd. Tot slot dient eiser nader te onderbouwd dat uit algemene informatie zou blijken dat statushouders in de betreffende lidstaat in het algemeen niet in staat kunnen worden geacht om hun rechten te effectueren en/of niet kan worden verwacht dat zij zich hiervoor wenden tot de autoriteiten als dit bij voorbaat zinloos moet worden geacht.
5. De rechtbank constateert dat uit de jurisprudentie van de ABRvS blijkt dat verweerder ten aanzien van statushouders in Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788). Hoewel het rapport van de Swiss Refugee Council (SFH) “Reception conditions in Italy – Latest developments” van 10 juni 2021 door de ABRvS niet is betrokken in de bovengenoemde uitspraak van 24 juni 2022, geeft de daarin verstrekte informatie geen wezenlijk ander beeld van de situatie voor statushouders in Italië dan de situatie die aan de orde was in de uitspraak van de ABRvS van 24 juni 2022. Daarom vormt deze informatie geen aanleiding voor een ander oordeel dan in die uitspraak is gegeven. Verder is de rechtbank van oordeel dat ook het persoonlijk relaas van eiser niet maakt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Tijdens zijn verblijf als minderjarige in Italië heeft eiser altijd opvang gehad en niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen helpen. Eiser heeft er vervolgens zelf voor gekozen om Italië ter verlaten.
6. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hij dient te worden aangemerkt als ‘bijzonder kwetsbaar’ stelt de rechtbank vast dat uit het gehoor van eiser en het overgelegde patiëntendossier blijkt dat eiser te kampen heeft met epilepsie en nierproblemen waarvoor hij regelmatig behandeling en medicatie nodig heeft. Ook heeft hij in het verleden hartoperaties ondergaan en tweemaal een herseninfarct gehad. De rechtbank onderkent dat eiser kwetsbaar is, maar is van oordeel dat eiser niet als ‘bijzonder kwetsbaar’ kan worden aangemerkt als bedoeld in het arrest Ibrahim. Uit de uitspraak van de ABRvS van 15 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2019:2385) kan worden afgeleid dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat, waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Hun lichamelijke of psychische problemen kunnen een negatieve invloed hebben op de mate waarin zij zich zelfstandig staande kunnen houden in de maatschappij en hun rechten kunnen effectueren. Uit het Ibrahim arrest volgt dat de situatie zeer schrijnend moet zijn, wil artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het EU Handvest zich tegen terugsturen van statushouders verzetten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische klachten dusdanig zijn dat de (hoge) drempel uit het arrest Ibrahim wordt gehaald, nu hij op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de door hem benodigde behandeling en medicatie voor hem in Italië niet beschikbaar zullen zijn. Dat er in Italië een tekort is aan opvangcapaciteit maakt dit niet anders.
7. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.