ECLI:NL:RBDHA:2023:8446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL21.19934
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis van ouders van minderjarige asielzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis te verlenen aan de ouders van een minderjarige asielzoeker. De referente, een alleenstaande minderjarige vreemdeling, heeft in Nederland bescherming gekregen vanwege haar vrees voor uithuwelijking en her-besnijdenis door haar ouders. De rechtbank oordeelt dat de gezinsband tussen de referente en haar ouders niet als verbroken kan worden beschouwd, ondanks dat de biologische band niet is aangetoond. De rechtbank volgt de verweerder in het oordeel dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die maken dat de gezinsband niet verbroken is, omdat de referente gevlucht is uit vrees voor haar ouders. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris, omdat deze niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag is afgewezen en geen belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging wel moet worden gemaakt. Tevens moet de staatssecretaris het griffierecht en proceskosten vergoeden aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19934

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] ,

V-nummers: [#] en [#] , eisers
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. I. Genee).

Inleiding

1.1
Eisers hebben bij verweerder een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “nareis” ingediend. Zij beogen verblijf bij hun dochter [referente] (referente) die als alleenstaande minderjarige vreemdeling op 5 december 2018 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel.
1.2
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 25 februari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 november 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eisers beroep richt zich tegen dit besluit.
1.3
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eisers, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft de aanvraag getoetst aan de nareis-voorwaarden, zoals die gelden voor gezinsleden van toegelaten asielzoekers. Eisers hebben hun identiteit aangetoond maar hun familierechtelijke relatie met referente niet. De reden van de afwijzing van de aanvraag is dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de feitelijke gezinsband tussen de toegelaten asielzoeker en de nareizende gezinsleden niet is verbroken voor de binnenkomst van de toegelaten asielzoeker in Nederland. Verweerder baseert dit op het asielrelaas van referente waaruit blijkt dat zij haar land heeft verlaten op de vlucht voor haar ouders. Referente heeft in Nederland om bescherming gevraagd en heeft die ook gekregen wegens haar vrees voor uithuwelijking door haar ouders en vrees voor her-besnijdenis.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder tot afwijzing van de mvv-aanvraag kon komen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Is de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente verbroken?
4. Weliswaar is de biologische band tussen referente en eisers niet aangetoond. Verweerder gaat er echter van uit dat referente vóór de vlucht tot het kerngezin van eisers behoorde. Volgens jurisprudentie van het Hof Europees Hof van Justitie wordt in dat geval de gezinsband slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden geacht te zijn verbroken. [1] De rechtbank kan verweerder erin volgen dat daarvan in dit geval sprake is, nu referente gevlucht is uit vrees voor haar ouders. Dat de reden van haar vlucht ook is gelegen in de cultuur waarbinnen uithuwelijking en besnijdenis plaatsvindt, doet daar niet aan af.
5. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder een belangenafweging moeten maken?
6. De rechtbank volgt verweerder echter niet dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022 [2] in dit geval niet relevant is, omdat verweerder in nareiszaken geen belangenafweging maakt, maar enkel onderzoekt of er sprake is van een feitelijke gezinsband.
7. In de uitspraak van 13 juli 2022 overweegt de Afdeling immers dat verweerder bij een beroep op artikel 8 van het EVRM [3] niet kan volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat maar hij altijd een belangenafweging moet verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. Onderdeel van de belangenafweging is, of de door betrokkenen gestelde feiten en omstandigheden grond bieden voor het oordeel dat tussen hen daadwerkelijk hechte persoonlijke banden bestaan. Verweerder moet in de belangenafweging deugdelijk motiveren waarom de gestelde hechte persoonlijke banden en andere feiten en omstandigheden niet maken dat de afwijzing van een aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De Afdeling overweegt verder dat dit aansluit bij artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [4] dat de lidstaten verplicht om in het geval van afwijzing van een verzoek rekening te houden met, onder andere, de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokkenen. De rechtbank overweegt dat artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn ook van toepassing is op verzoeken om gezinshereniging van door de lidstaten erkende vluchtelingen. Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat verweerder ook altijd een belangenafweging moet maken wanneer hij een aanvraag afwijst die is gedaan in het kader van nareis. [5]
8. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2022 [6] maakt het oordeel niet anders, nu de Afdeling in die uitspraak alleen heeft verwezen naar de oudere rechtspraak [7] die bovendien zag op gezinshereniging met meerderjarige kinderen.
9. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag nareis zonder een nadere motivering en deugdelijke belangenafweging geen stand houdt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Dit omdat verweerder nog een belangenafweging dient te maken en eventueel nader onderzoek dient te doen naar de familierechtelijke relatie van eisers met referente. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van acht weken.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 november 2021;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onder meer de arresten Neulinger en Shuruk t. Zwitserland van 6 juli 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0706JUD004161507 en XC van 1 augustus 2022, ECLI:EU:C:2022:618.
3.Het verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging.
5.Zie ook de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9129.
7.Uitspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:980.