Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
Heden, achttien oktober tweeduizend twaalf, verschenen voor mij, mr. [notaris] te Leiden:
de heer [[naam 2]] (…)
de heer [gedaagde] (…)
voor zich in privé, hierna ook te noemen: “[gedaagde]”, en
als directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] (…), hierna te noemen: “huurder”
Dat huurder huurt van verhuurder ingevolge een huurovereenkomst de dato februari tweeduizendvier de bedrijfsruimte aan de [adres] te [plaats 3] (…);
dat huurder per heden een achterstand heeft in de betaling van de huurpenningen ter grootte van twee honderd zes en zestig duizend acht honderd twintig euro (€ 266.820,00) inclusief omzetbelasting;
dat verhuurder derhalve tot het bedrag van voormelde achterstand, te vermeerderen met rente over die achterstand en bijkomende kosten, een direct opeisbare vordering heeft op huurder;
dat de precieze omvang van de vordering in verband met de bijkomende kosten en renten zal worden bepaald op het moment van betalen;
dat huurder deze vordering onvoorwaardelijk erkent;
dat huurder, verhuurder en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [gedaagde] naast huurder bij wijze van beperkte borgstelling in staat voor de betaling van die achterstand met renten en kosten en dat [gedaagde] het totaal bedrag van die achterstand met renten en kosten in beginsel zal voldoen uit de verkoopopbrengst van de aan [gedaagde] toebehorende boot van het type VanDutch 40, welke boot thans te koop wordt aangeboden voor een bedrag van vier honderd vijf en twintig duizend euro (€ 425.000,00);
dat [gedaagde] na ontvangst van de kooppenningen, na verkoop van voormelde boot, per omgaande voormelde achterstand, te vermeerderen met renten en kosten, aan verhuurder zal overmaken, bij gebreke waarvan verhuurder gerechtigd zal zijn uit hoofde van voormelde borgstelling op andere vermogensbestanddelen van huurder en/of [gedaagde] verhaal te nemen;
dat [gedaagde] erkent dat verhuurder een rechtmatige claim heeft op de opbrengst van voormelde boot tot het bedrag van voormelde vordering;
dat [gedaagde] en huurder ermee bekend zijn en erkennen dat deze akte een executoriale titel vormt bij niet nakomen van onmiddellijke betaling van voormelde huurachterstand met renten en kosten uit de verkoopopbrengst van voormelde boot
dat indien de verkoop van voormelde boot langer dan zes weken na ondertekening van deze akte op zich laat wachten, huurder zal zorg dragen voor inschrijving/registratie van voormelde boot bij het Kadaster zodat tot meerdere zekerheid voor de nakoming van voormelde vordering (huurachterstand met renten en kosten) door huurder op eerste verzoek van verhuurder zekerheid kan worden gesteld in de vorm van een hypotheekrecht ten laste van voormelde boot en ten behoeve van verhuurder;
dat eventuele achterstanden in de betaling van de ligplaats- en havenkosten voor rekening komen van de huurder. Indien deze kosten door verhuurder worden voldaan om de boot te kunnen verplaatsen en of beslag dan wel om de uitoefening van eventuele retentierechten te voorkomen, deze achterstanden bij voormelde vordering worden geteld;
(…) “
KOOPPRIJS
De heer [[gedaagde]] heeft mij gevraagd hem bij te staan in de hierna genoemde kwestie.
3.Het geschil
4.De beoordeling
huurder, verhuurder en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [gedaagde] naast huurder bij wijze van beperkte borgstelling in staat voor de betaling van die [huur]achterstand” (zie 2.5.). Gelet op de in deze bepaling naast elkaar gebruikte bewoordingen “huurder” en “[gedaagde]” en de definiëring van [gedaagde] op de eerste pagina van de akte van borgstelling kan het niet anders dan dat hier met “[gedaagde]” naar [gedaagde] als privépersoon wordt verwezen. Een andere uitleg is in deze context bezien niet logisch. [eiseres] heeft daarnaast geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan de rechtbank kan oordelen dat [eiseres] redelijkerwijs mocht verwachten dat sprake is van een zakelijke borgstelling door [gedaagde]. De conclusie is dan ook dat het gaat om een particuliere borgtocht in de zin van artikel 7:857 e.v. BW.
- dagvaarding € 106,01
- griffierecht € 4.200,- (waarvan € 667,- voor beslag)
- overige explootkosten (beslag) € 1.322,04
- salaris advocaat