ECLI:NL:RBDHA:2023:8399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
NL23.8647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de rechtsgeldigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 4 april 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld, waarbij eiser onder andere niet voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn, ondanks de betwisting door eiser van enkele gronden.

De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er onduidelijkheden waren in het proces-verbaal van gehoor, maar oordeelt dat deze niet leiden tot de onrechtmatigheid van de maatregel. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte is gesteld van zijn rechten, maar de rechtbank oordeelt dat hij voldoende op de hoogte was van zijn procedurele rechten, ook al was de informatie niet schriftelijk verstrekt in een begrijpelijke taal. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gebreken in de procedure niet opwegen tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[v nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2004.
2.1
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Eiser heeft de hiervoor weergegeven gronden onder 3a, 3b, 3c, 4a, 4c en 4d betwist.
2.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan aan eiser worden tegengeworpen dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft geen geldig identiteitsdocument overgelegd en heeft ook geen concrete informatie verschaft die het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit kunnen bespoedigen. Er is evenmin gebleken van concrete inspanningen van eiser om nadere stukken of informatie te verkrijgen die zijn gestelde identiteit en nationaliteit kunnen onderbouwen. Eiser is verder op 9 november 2022 met onbekende bestemming vertrokken en heeft vervolgens niet voldaan aan de verplichting zich te melden bij de korpschef, zodat ook de grond 4a aan eiser kan worden tegengeworpen. De grond onder 4c kan eveneens aan eiser worden tegengeworpen. Hierbij is van belang dat eiser niet is ingeschreven in de Basisregistratie Personen en hij verder op geen enkele wijze heeft aangetoond een vaste verblijfplaats te hebben die ook bij de Vreemdelingenpolitie bekend is. Eiser beschikt verder niet zelfstandig over voldoende middelen van bestaan om zijn onderhoud en vertrek te bekostigen, zodat ook de grond onder 4d aan hem kan worden tegengeworpen.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat de gronden onder 3d, 4a, 4c en 4d, in onderlinge samenhang bezien, voldoende zijn voor de conclusie van verweerder dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Namens eiser zijn verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan, in weerwil van de gronden van de maatregel, toch aannemelijk kan worden geacht dat eiser zich niet aan het toezicht zal onttrekken.
3. Eiser heeft verder terecht aangevoerd dat het proces-verbaal (pv) van gehoor van 16 maart 2023 enige onduidelijkheden bevat. Zo is enerzijds vermeld dat vanwege de vereiste spoed gebruik is gemaakt van een niet beëdigde tolk, maar is wel de naam van een beëdigde tolk met registernummer vermeld. Verder is ten aanzien van het besluit om de maatregel op te leggen niet expliciet aangegeven of wel of geen aanleiding bestond daarvan af te zien. Deze onduidelijkheden maken echter niet dat de maatregel onrechtmatig moet worden geacht. Hierbij overweegt de rechtbank allereerst dat niet is gebleken dat ten onrechte gebruik zou zijn gemaakt van een niet beëdigde tolk [1] en dat evenmin is gebleken dat daardoor mogelijk aan eiser de mogelijkheid is ontnomen zich zodanig te verweren dat de besluitvorming een andere afloop had kunnen hebben [2] . Uit het feit dat is besloten om eiser in bewaring te stellen volgt verder al dat is afgezien van het toepassen van een lichter middel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de omstandigheid dat in het pv van het gehoor hierover geen duidelijkheid is gegeven dan ook geen gevolg. Voor eiser kon direct bij het opleggen van de maatregel duidelijk zijn wat de beoordeling van verweerder op dit punt is geweest.
4.1
Eiser stelt zich verder gemotiveerd op het standpunt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), omdat hij niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
4.2
De rechtbank heeft op de zitting met partijen gesproken over diverse uitspraken in het land over deze beroepsgrond. Sommige zittingsplaatsen oordeelden eerder dat er geen sprake is van schending van artikel 5.3 van het Vb. Anderen concludeerden wel tot een gebrek (en dus een schending), maar oordeelden dat de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling moest uitvallen. In dat verband heeft de rechtbank op de zitting het hoger beroep in de zaak NL23.2800 aan de orde gesteld. In de uitspraak van 14 februari 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, geoordeeld dat er een schending was van artikel 5.3 van het Vb, omdat de vreemdeling in of bij de maatregel van bewaring geen schriftelijke vermelding heeft ontvangen van zijn recht op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Dat de ambtenaar in kwestie eiser voorafgaande aan diens inbewaringstelling mondeling heeft gewezen op deze rechten, doet volgens zittingsplaats Utrecht niet af aan de verplichting om dit schriftelijk te vermelden in of bij het besluit tot inbewaringstelling.
4.3
Op de zitting is gebleken dat deze uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 16 maart 2023 ongemotiveerd is bevestigd. De
rechtbank ziet daarom aanleiding te oordelen dat verweerder niet heeft voldaan aan de eisen genoemd in de derde zin van artikel 5.3 van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand.
4.4
De geconstateerde gebreken leiden tot een belangenafweging. De rechtbank overweegt in dit verband dat de aard van de gebreken relatief klein is. Eiser is immers voorafgaand aan het opleggen van de maatregel de motivering van de gronden, zoals deze later zijn vastgelegd in de maatregel, medegedeeld. Ook is eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring mondeling meegedeeld dat hij recht had op rechtsbijstand en vertegenwoordiging. [3] De rechtbank merkt in dat verband nog op dat eiser in het eerdere gehoor van 17 februari 2023 (in het kader van het opleggen van een eerdere maatregel) er nog expliciet op is gewezen dat hij niet hoeft te betalen voor de rechtsbijstand. Hij was dus bekend met dit recht. Verder is aan eiser op initiatief van verweerder een advocaat toegekend. De advocaat heeft de maatregel van bewaring op enig moment ontvangen en heeft daartegen vervolgens namens eiser beroep ingesteld. Nog daargelaten de vraag of zeven dagen kan worden beschouwd als een geruime tijd, stelt de rechtbank vast dat eiser zoals gezegd mondeling is meegedeeld dat hij recht heeft op een advocaat en is hem bij de vorige maatregel ook gewezen op gratis rechtsbijstand. Hoewel de informatie niet bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Verder is van belang dat, zoals hiervoor onder overweging 2.3 is geoordeeld, dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de eerder genoemde gebreken niet maken dat de bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van de gebreken niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Ook ambtshalve toetsend is de rechtbank van oordeel dat de toepassing van de maatregel niet onrechtmatig is.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding [4] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.Zie pagina’s 1, 3 en 4 van het proces-verbaal van gehoor van 16 maart 2023.