ECLI:NL:RBDHA:2023:8391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
09/002603-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring doodslag door middel van samendrukken keel met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 12 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de keel van het slachtoffer heeft samengedrukt, wat heeft geleid tot haar overlijden. De rechtbank oordeelt dat het acuut hartfalen van het slachtoffer niet uitsluitend te wijten is aan de cocaïne in haar bloed, maar dat de krachtsinwerking door de verdachte op de hals van het slachtoffer van doorslaggevende invloed is geweest. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed heeft op de strafmaat. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 10 jaar op, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en schadevergoedingen toegewezen, variërend van €5.582 tot €28.527,96, afhankelijk van de schade die door het overlijden van het slachtoffer is geleden. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van overlijden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/002603-22
Datum uitspraak: 12 juni 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Justitieel Complex Zaanstad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 april 2022, 4 juli 2022, 27 september 2022, 12 december 2022 en 21 februari 2022 (alle pro forma) en 22 mei 2023 (inhoudelijke behandeling). Op 12 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.R. Stolk naar voren is gebracht.
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] , allen vertegenwoordig door mr. M.P. de Klerk, advocaat, hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en om schadevergoeding gevraagd. [benadeelde partij 3] heeft ter terechtzitting het spreekrecht uitgeoefend voor zichzelf en haar ouders.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 september 2022 - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 3 januari 2022 te Wassenaar, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
- ( met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of omsnoerd en/of
- ( vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] enige tijd samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of omsnoerd gehouden,
althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd afgesloten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 3 januari 2022 te Wassenaar
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven,
- ( met kracht) de keel/hals van die [slachtoffer] samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of
dichtgeknepen en/of omsnoerd heeft en/of
- ( vervolgens) de keel/hals van die [slachtoffer] enige tijd samengedrukt en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of omsnoerd heeft gehouden,
althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende lange(re) tijd afgesloten heeft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en heeft van dit onderdeel van de tenlastelegging partiële vrijspraak gevorderd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op 3 januari 2022 is het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) gevonden in een kamer van het Van der Valk-hotel te Wassenaar. Zij lag naast het bed op de grond, grotendeels bedekt onder een matrastopper, lakens en een kussen. Er heeft forensisch-pathologisch en toxicologisch onderzoek plaatsgevonden. Uit dit onderzoek zijn drie mogelijke doodsoorzaken naar voren gekomen: verwurging, cocaïne-intoxicatie of een combinatie van beide.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan gedragingen van de verdachte kan worden toegerekend. In dit vonnis beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend. Zij acht de ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen. Hierna wordt dit oordeel gemotiveerd.
De ten laste gelegde geweldshandelingen
Sectie van het lichaam van [slachtoffer] heeft breuken met omgevend bloeduitstortingen aangetoond van het tongbeen aan de rechterzijde, van het rechter bovenste hoorntje van het schildkraakbeen en van het ringkraakbeen. Volgens drs. P.M.I. van Driessche (hierna: de forensisch patholoog) moet, in het bijzonder gelet op de breuk van het ringkraakbeen, sprake zijn geweest van een substantiële krachtsinwerking op de hals van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dit letsel moet hebben toegebracht. Hij was namelijk de enige die samen met [slachtoffer] in de hotelkamer was en uit zijn verklaring ter terechtzitting blijkt dat hij op enig moment tijdens een gevecht de keel/hals van [slachtoffer] heeft samengedrukt en samengedrukt gehouden waarna zij “out” is gegaan.
De doodsoorzaak
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat [slachtoffer] om het leven is gekomen door een overdosis cocaïne en niet door verwurging.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Zij zal eerst ingaan op de verschillende rapportages van de deskundigen en de verklaringen die zij hebben afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2023. Vervolgens zal de rechtbank het juridisch kader weergeven en tot slot zal zij haar conclusies trekken.
De rapportages van de deskundigen
In het voorlopig pathologierapport van 7 januari 2022 heeft de forensisch patholoog op basis van een sectie en radiologische scan de conclusie getrokken dat het overlijden van [slachtoffer] vooralsnog het beste kan worden verklaard door samendrukkende krachtsinwerking aan de hals, met verstikking als gevolg. De forensisch patholoog heeft bij sectie namelijk aan de huid van het gelaat, het slijmvlies van de mond, beiderzijds in het oogwit en in de bindvliezen van beide ogen enkele rode stipvormige bloeduitstortingen (‘petechiën’) ontdekt. Verder waren de rotsbeenderen van de schedel beiderzijds gestuwd en waren diverse breuken in de hals geconstateerd.
In het toxicologierapport van 12 mei 2022 heeft drs. R. Oosting (hierna: de apotheker-toxicoloog) vermeld dat in het femoraalbloed, dat wil zeggen bloed uit de dijbeenader, van [slachtoffer] een zeer hoge concentratie cocaïne (11,0 mg/l) en omzettingsproducten van cocaïne zijn aangetroffen. Volgens de apotheker-toxicoloog kan dit het overlijden van [slachtoffer] verklaren.
In het definitieve pathologierapport van 24 september 2022 heeft de forensisch patholoog de resultaten van de radiologische scan, de sectie en het toxicologisch onderzoek gecombineerd om zodoende te bezien wat de (meest waarschijnlijke) doodsoorzaak is geweest. De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het overlijden wordt verklaard door intoxicatie met (een hoge concentratie) cocaïne. Mogelijk heeft samendrukkende krachtinwerking aan de hals een bijdrage geleverd aan het overlijden.
Vervolgens hebben de forensisch patholoog en de apotheker-toxicoloog aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van schriftelijke vragen van de officier van justitie en de verdediging.
In het aanvullend rapport van 13 januari 2023 heeft de apotheker-toxicoloog aangegeven dat een cocaïneconcentratie van 11,0 mg/l voor eenieder potentieel dodelijk is, omdat toxische effecten kunnen optreden zoals hyperthermie en nadelige effecten op het hart die potentieel kunnen leiden tot overlijden. De verhouding van de cocaïneconcentratie en de concentratie van omzettingsproducten van cocaïne duidt volgens de apotheker-toxicoloog op een acuut overlijden. Een uitspraak over de mogelijkheid van verwurging als doodsoorzaak heeft de apotheker-toxicoloog niet gedaan, omdat dit niet tot zijn expertise behoort. Verwurging kan wel leiden tot zuurstofgebrek, wat in combinatie met cocaïne-intoxicatie een extra risico op hartritmestoornissen geeft.
In het aanvullend rapport van 14 februari 2023 heeft de forensisch patholoog gesteld dat er objectieve argumenten zijn voor een toxicologische doodsoorzaak, terwijl er geen objectieve argumenten zijn voor een doodsoorzaak door krachtsinwerking op de hals. Deze laatste doodsoorzaak blijft echter nog steeds een mogelijkheid. Verder heeft de forensisch patholoog een uitspraak gedaan over de waarschijnlijkheid om zijn bevindingen te doen, gegeven de volgende drie hypothesen:
H1 = verwurging is de doodsoorzaak;
H2 = cocaïne-intoxicatie is de doodsoorzaak;
H3 = de combinatie van verwurging en cocaïne-intoxicatie is de doodsoorzaak.
Volgens de forensisch patholoog zijn de bevindingen even waarschijnlijk aan te treffen gegeven H2 als H3. De bevindingen zijn veel waarschijnlijker aan te treffen gegeven H3 dan H1. De bevindingen zijn ook veel waarschijnlijker aan te treffen gegeven H2 dan H1.
Nadere toelichting van de deskundigen ter terechtzitting
De apotheker-toxicoloog heeft ter terechtzitting nader toegelicht dat de aangetroffen cocaïneconcentratie potentieel dodelijk is voor iedereen, maar dat het niet uitgesloten is dat iemand het overleeft. Een cocaïnegebruiker die bijvoorbeeld veel gewend is, kan meer hebben. Een dergelijke gebruiker heeft dan meer cocaïne nodig om eenzelfde effect te bereiken. De apotheker-toxicoloog heeft daarnaast aangegeven dat een cocaïne-intoxicatie een hartritmestoornis tot gevolg kan hebben. Indien een betrokkene door verwurging geen zuurstof krijgt, wordt de kans op een hartritmestoornis vergroot.
De forensisch-patholoog heeft ter terechtzitting nader toegelicht dat hij in zijn rapportage de
a-priori-kansen niet heeft meegewogen. Bij de schriftelijke beoordeling van de drie hypothesen heeft hij enkel gekeken naar de bevindingen van de radiologische scan, sectie en toxicologisch onderzoek. Ter terechtzitting heeft de forensisch patholoog toegelicht dat, als [slachtoffer] een frequente gebruiker van cocaïne was én
outis gegaan naar aanleiding van een geweldshandeling uitgeoefend op de hals/keel, de kans dat enkel cocaïne-intoxicatie de doodsoorzaak is, daalt en de kans dat verwurging of een combinatie van verwurging en intoxicatie de doodsoorzaak is, stijgt.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag naar causaal verband tussen de bewezen verklaarde geweldshandelingen van de verdachte en de dood van [slachtoffer] moet geschieden aan de hand van de maatstaf of die dood redelijkerwijs als gevolg van die handelingen aan de verdachte kan worden toegerekend. In deze zaak moet hiervoor ten minste worden vastgesteld dat de geweldshandelingen een onmisbare schakel kunnen hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood hebben geleid. Verder moet aannemelijk worden dat de dood met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die handelingen is veroorzaakt. Of en wanneer sprake is van een dergelijke aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling daarvan kan als hulpmiddel dienen of in de gegeven omstandigheden de geweldshandelingen naar hun aard geschikt zijn om de dood teweeg te brengen en bovendien naar ervaringsregels van dien aard zijn dat zij het vermoeden rechtvaardigen dat deze hebben geleid tot het intreden van de dood. Daarbij kan ook worden betrokken in hoeverre aannemelijk is geworden dat gestelde andere, niet aan de bewezen verklaarde gedraging gerelateerde oorzaken, hoogstwaarschijnlijk niet tot dat gevolg hebben geleid (vgl. HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362).
Het aannemen van de voor een bewezenverklaring vereiste causaliteit op basis van de bewijsmiddelen, waaronder rapporten van deskundigen, vergt altijd een ‘sprongetje’ van de rechtbank. Deskundigen verklaren namelijk op basis van empirische gegevens over abstracte causaliteit, terwijl van de rechtbank een oordeel wordt gevraagd over de causaliteit in een concreet geval. De rechtbank zal dus niet alleen acht slaan op de rapporten en toelichting van de forensisch patholoog en de apotheker-toxicoloog, maar ook op de bevindingen van het tactisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden en op alles wat overigens uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat de verdachte en [slachtoffer] op 1 januari 2022 om 13:52 bij het Van der Valk-hotel te Wassenaar hebben ingecheckt. Op die dag omstreeks 19:51 is [slachtoffer] voor het laatst door een ander dan de verdachte, namelijk een hotelbediende, in levenden lijve gezien. De verdachte heeft verklaard dat hij en [slachtoffer] die avond in de hotelkamer ruzie hebben gekregen die op een hevige vechtpartij is uitgelopen. Dit moet dus na 19:51 zijn geweest. Tijdens de vechtpartij heeft de verdachte naar eigen zeggen een wurggreep bij [slachtoffer] aangelegd, waarna zij
outis gegaan. De forensisch patholoog heeft ter terechtzitting toegelicht dat, gelet op de aangetroffen letsels in de hals en met name de breuk van het ringkraakbeen, sprake moet zijn geweest van een substantiële krachtinwerking op de hals van [slachtoffer] . Volgens de forensisch patholoog kan een armklem daarom geen goede verklaring zijn voor het totaalbeeld van de in de hals aangetroffen letsels. De rechtbank maakt hieruit op dat dat er een krachtsinwerking op de hals heeft plaatsgevonden die meer is geweest dan enkel een wurggreep met de arm en dat de verdachte op enige wijze de hals heeft samengedrukt en samengedrukt heeft gehouden.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank verder vast dat de verdachte op 2 januari 2022 omstreeks 00:13 in zijn eentje het hotel via een nooddeur heeft verlaten. Toen was hij gekleed in een jas met een capuchon met bontkraag over zijn hoofd en een donkerkleurige joggingbroek met witte strepen en droeg hij zwarte schoenen met een witte zool. Uit nader onderzoek is later gebleken dat op die schoenen bloed van [slachtoffer] is aangetroffen. De verdachte is na het verlaten van het hotel om 00:13 naar de gezamenlijke woning aan de [adres] te Den Haag gegaan. Op 2 januari 2022 omstreeks 00:22 is de telefoon van [slachtoffer] namelijk aangemeld bij de router in die woning. Een minuut later is de telefoon van de verdachte bij diezelfde router aangemeld. Omstreeks 01:05 heeft de verdachte een bericht naar een vriend gestuurd dat hij hem dringend moest spreken. Ruim een uur later heeft de verdachte geprobeerd om via de nooddeur het hotel weer binnen te komen. Dit is vanwege het nachtslot niet gelukt, waarna de nachtportier de verdachte heeft binnengelaten. Op de camerabeelden van het hotel is te zien dat de verdachte op dat moment andere kleding droeg: een donkerkleurige joggingsbroek zonder streep op de zijkant en lichtkleurige schoenen. De verdachte heeft de hotelkamer en het hotel tussen 04:43 en 05:56 nog enkele keren verlaten en omstreeks 06:04 is de verdachte voor het laatst op camerabeelden van het hotel te zien. Ongeveer een kwartier later heeft de verdachte aan de vriend die hij dringend wilde spreken het volgende bericht gestuurd: “nu. Ik heb een ziek groot probleem.” Omstreeks 08:00 heeft de verdachte de receptie van het hotel gebeld met het verzoek om het verblijf in de hotelkamer te verlengen. Uit onderzoek naar een telefoon van de verdachte is voorts gebleken dat met dit toestel op 3 januari 2022 om 04:11 en 04:12 op het internet naar de termen ‘moord den haag’ en ‘wassenaar moord’ is gezocht. De rechtbank stelt vast dat deze zoekslagen zijn verricht voordat het lichaam van [slachtoffer] is ontdekt. Eerst aan het eind van die ochtend, omstreeks 12:00, heeft het hotelpersoneel het levenloze lichaam van [slachtoffer] in de hotelkamer gevonden. Zij lag op de grond naast het bed, grotendeels bedekt onder een matrastopper, lakens en een kussen. De hotelkamer was een ravage. Er zaten bloedsporen op de vloerbedekking, beddengoed en tot ruim een meter hoog op de gordijnen. Op 3 januari 2022 om 22:50 is de verdachte aangehouden op Schiphol. Hij had een rolkoffer met daarin schone kleding bij zich. Bij de aanhouding heeft de verdachte verklaard dat hij ‘weet waarom hij is aangehouden’. Dit alles wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdachte heeft geprobeerd de ontdekking van het levenloze lichaam van [slachtoffer] zo lang mogelijk uit te stellen en in de tussentijd te vluchten.
Onder deze omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verwurging een onmiskenbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van [slachtoffer] hebben geleid. Tot het moment van de verwurging was [slachtoffer] nog bij bewustzijn. Zij was zelfs in staat om met de verdachte te vechten. Zij is pas
outgegaan tijdens de verwurging. De verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat hij [slachtoffer] nadien nog heeft zien bewegen en dat zij mogelijk daarna een overdosis cocaïne heeft genomen. De rechtbank schuift die stelling als volstrekt onaannemelijk ter zijde. [slachtoffer] is namelijk aangetroffen op de plek waar zij volgens de verdachte
outis gegaan, grotendeels bedekt onder een matrastopper, lakens en een kussen. Dit past niet binnen het door de verdachte geschetste alternatieve scenario. Verder heeft de verdachte wisselend verklaard over het moment waarop hij [slachtoffer] nog zou hebben zien bewegen. Aanvankelijk zou hij dit gezien hebben voordat hij de eerste keer de hotelkamer verliet, maar later verklaarde hij dat hij dit gezien zou hebben toen hij voor de tweede keer de hotelkamer verliet.
De rechtbank acht het verder aannemelijk dat de dood van [slachtoffer] met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt. De forensisch patholoog heeft namelijk verklaard dat, gezien de aangetroffen letsels aan de hals, in het bijzonder de breuk van het ringkraakbeen, sprake moet zijn geweest van een substantiële krachtsinwerking op de hals van [slachtoffer] . Ook is vastgesteld dat sprake was van stuwing in het hoofd. De forensisch patholoog heeft verklaard dat de aangetroffen breuken in de hals passen bij verwurging en dat verwurgen leidt tot stuwing én mogelijk tot zuurstoftekort. De aangetroffen stuwing kan niet worden verklaard door de aangetroffen hoeveelheid cocaïne, aldus de forensisch patholoog. De apotheker-toxicoloog heeft eveneens verklaard dat verwurging kan leiden tot stuwing van bloed in het hoofd en zuurstoftekort. Door het zuurstoftekort wordt vervolgens de kans op acuut hartfalen vergroot.
Voor de rechtbank staat, dit alles tezamen genomen, in voldoende mate vast dat het acuut hartfalen niet louter door de hoeveelheid cocaïne is veroorzaakt, maar dat daarbij de krachtsinwerking door de verdachte op de hals van [slachtoffer] van doorslaggevende invloed is geweest op haar overlijden. Tegen deze achtergrond kan de aangetroffen concentratie cocaïne in het femoraalbloed van [slachtoffer] de verdachte niet vrijpleiten.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan de bewezen verklaarde geweldshandelingen van de verdachte kan worden toegerekend. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Opzet
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank gaat hier niet in mee. Het is een feit van algemene bekendheid dat verwurging kan leiden tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, waardoor zuurstofgebrek ontstaat in de hersenen en [slachtoffer] kan overlijden. Dit moet de verdachte hebben geweten. Door [slachtoffer] met kracht te wurgen, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bewust aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Moord of doodslag?
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de ten laste gelegde voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij omstreeks 2 januari 2022 te Wassenaar opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte:
- met kracht de keel/hals van die [slachtoffer] samengedrukt en
- vervolgens de keel/hals van die [slachtoffer] enige tijd samengedrukt gehouden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit niet strafbaar is, omdat de verdachte handelde uit zelfverdediging (noodweer).
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat de verdachte dus geen beroep op noodweer toekomt.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ter terechtzitting heeft de raadsman gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer] op de verdachte instak met een voorwerp, waarbij de verdachte diverse letsels heeft opgelopen en zijn jas is beschadigd. De verdachte heeft zichzelf verdedigd door een nekklem op [slachtoffer] toe te passen. Deze nekklem voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Uit de verklaring van de forensisch patholoog ter terechtzitting volgt dat de nekklem die de verdachte zegt aangelegd te hebben, niet past bij het geconstateerde letsel van [slachtoffer] . Een nekklem verklaart namelijk niet de aangetroffen breuken in de hals, omdat een substantiële krachtsinwerking nodig is om, met name, het ringkraakbeen te breken. De verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] hem met een voorwierp aanviel en dat hij haar enkel door een nekklem rustig probeerde te krijgen, is dan ook niet aannemelijk geworden. Daarnaast ziet de rechtbank een contra-indicatie voor zelfverdediging in het grote verschil in de hoeveelheid en aard van letsels bij de verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] had over haar gehele lichaam zwellingen en bloeduitstortingen. Daarnaast had zij breuken in het tongbeen en ringkraakbeen, een gebroken rib en een snijverwonding in haar wang. De verdachte had enkel een paar krassen op zijn handen en een hematoom op zijn enkel.
Gelet op het vorenstaande is van zelfverdediging geen sprake geweest. Het verweer van de verdediging wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat het feit strafbaar is nu geen (andere) feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van een straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde gevangenisstraf te matigen en de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft opzettelijk zijn partner gedood. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan een van de zwaarste categorieën van strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. De verdachte heeft het meest kostbare bezit, namelijk het leven, van [slachtoffer] ontnomen. Hij heeft hiermee de nabestaanden ernstig en onherstelbaar geraakt en een niet te bevatten verdriet veroorzaakt. De zus van [slachtoffer] heeft zich op de terechtzitting uitgelaten over de impact die het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad op haar en haar familie. De rechtbank rekent het de verdachte bovendien aan dat hij heeft geprobeerd om de ontdekking van het lichaam zo lang mogelijk uit te stellen en in de tussentijd te vluchten. De verdachte is uiteindelijk namelijk op Schiphol met een rolkoffer en schone kleren aangehouden. De verdachte heeft tot op heden geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en heeft de schuld telkens buiten zichzelf gelegd. Daarnaast heeft het vinden van het lichaam van [slachtoffer] veel impact gehad op het personeel van het Van der Valk-hotel. Tot slot zorgt een dergelijk misdrijf ervoor dat de rechtsorde ernstig geschokt is en het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 mei 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven, waaronder huiselijk geweld.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia Triple rapportage van 3 november 2022, opgemaakt door dr. S.J. Roza, psychiater, drs. N.W. Haenen, psychiater (in opleiding tot PJ-rapporteur) en drs. T. ’t Hoen, GZ-psycholoog, en de aanvulling van 31 maart 2023. Uit de rapporten volgt dat bij de verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis, cocaïne, MDMA en GHB. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Bij de verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met hardnekkige en destructieve patronen op onder andere het gebied van zijn identiteit, zelfcontrole en zelfsturing, emotieregulatie, impulsiviteit, egocentrisme en een gebrekkige gewetensfunctie. Het is daarnaast waarschijnlijk dat de stress die de verdachte heeft ervaren in het oplopende conflict met zijn levenspartner, zijn beperkte emotie- en impulsregulatie en frustratietolerantie zodanig heeft beïnvloed dat hij minder dan een gemiddeld persoon in staat was zijn gedrag nog te sturen. Het middelengebruik, door de verdachte toegepast om emoties niet te hoeven voelen en zijn levenskeuzes draaglijk te maken, verslechtert de zelfsturing verder. De deskundigen adviseren om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De combinatie van stoornissen van de verdachte en de daaruit voortvloeiende instabiliteit, het gebrekkige ziekte-inzicht en de gebrekkige responsiviteit op eerdere behandelingen verhogen het risico op (ernstig) geweld. Ook uit de gestructureerde klinische risicotaxatie-instrumenten komt een hoog recidiverisico voor (ernstig) geweld naar voren. Om het als hoog ingeschatte recidiverisico te kunnen verlagen is langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk. De deskundigen adviseren een behandeling gericht op emotieregulatie en frustratietolerantie, empathisch vermogen en gewetensfunctie en stabilisatie van zijn eigen identiteit. De verdachte is tot op heden nooit langere tijd in staat geweest om zijn leven op enige stabiele wijze vorm te geven wat betreft werk, huisvesting, relaties en financiële situatie. Op al deze verschillende levensgebieden zal langdurig toezicht en begeleiding nodig zijn. De deskundigen zien geen andere mogelijkheid om het langdurige en intensieve risicomanagement vorm te geven dan binnen een maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
In het aanvullende rapport van 31 maart 2023 hebben de deskundigen aangegeven dat hun advies hetzelfde blijft na het bestuderen van het toxicologierapport, het definitieve sectierapport en de gewijzigde tenlastelegging. Zij hebben daarnaast nogmaals aangegeven dat een vrijwillig kader volgens hen onvoldoende waarborgen biedt om het recidiverisico afdoende te matigen, vanwege het gebrekkig probleembesef en de gebrekkige motivatie van de verdachte voor een intensieve en langdurige behandeling. De verdachte heeft bovendien reeds een uitgebreide hulpverleningsvoorgeschiedenis.
De rechtbank is van oordeel dat de Pro Justitia-rapportage inzichtelijk tot stand is gekomen en deugdelijk is onderbouwd. De conclusies volgen logisch uit die onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de rapporteurs ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte dan ook over. Op grond van deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, dat deze stoornis bij hem van invloed is geweest op het plegen van het bewezen verklaarde feit en dat dit in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kan worden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 20 februari 2023. Hieruit volgt dat tussen de reclassering en de Pro Justitiarapporteurs overeenstemming bestaat over de risicofactoren en de risicotaxatie. De reclassering adviseert negatief over de maatregel van tbs met voorwaarden, omdat de verdachte eerder heeft laten zien zich niet aan voorwaarden te kunnen houden, zowel binnen de reguliere GGZ als bij de reclassering. Daarnaast ontbreekt het de verdachte aan inzicht en motivatie. Er is een intensieve en langdurige behandeling nodig om het recidiverisico te kunnen verlagen. De reclassering adviseert dan ook om aan de verdachte de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege op te leggen.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf een gevangenisstraf van 15 jaren als maximumstraf vastgesteld. De rechtbank overweegt dat doodslag gebruikelijk bestraft wordt met 8 tot 12 jaren gevangenisstraf. Enerzijds werkt de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte strafmatigend. Anderzijds maken de genoemde omstandigheden waaronder de verdachte het feit heeft gepleegd en daarmee heeft trachten weg te komen een hogere bestraffing passend. Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Oplegging van de maatregel
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages is gebleken dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, zowel de terbeschikkingstelling als de verpleging van overheidswege van de verdachte eist. Een tbs-maatregel met voorwaarden biedt naar oordeel van de rechtbank een onvoldoende kader om de noodzakelijke behandeling bij de verdachte te waarborgen en de maatschappij te beschermen. Het gaat immers om een zeer ernstig strafbaar feit en het recidiverisico op (ernstig) geweld wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. Bovendien staat de ernst van het delict aan oplegging van tbs met voorwaarden in de weg. Volgens artikel 38, derde lid, Sr kan tbs met voorwaarden uitsluitend worden opgelegd in combinatie met een gevangenisstraf die de duur van vijf jaren niet te boven gaat.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege is voldaan. Het bewezen verklaarde feit is immers een misdrijf zoals genoemd in artikel 37a Sr. Ook bestond tijdens het begaan van het feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts ligt er in deze strafzaak een met redenen omkleed advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 19.235,34, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.891,59 aan materiële schade en € 17.500,- aan affectieschade.
[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit affectieschade.
[benadeelde partij 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 28.527,96, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[benadeelde partij 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.582,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van alle vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze vorderingen een te zware belasting van het strafproces vormen. Meer subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat uit de vorderingen de familieband tussen de benadeelde partijen en [slachtoffer] niet blijkt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Familieband
Op basis van het strafdossier staat voor de rechtbank vast dat tussen [slachtoffer] en de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] sprake is van een familieband.
Het leerstuk van eigen schuld
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces vormen, omdat sprake is van eigen schuld van [slachtoffer] . De rechtbank verwerpt dit verweer. Het strafdossier biedt namelijk geen enkel aanknopingspunt om eigen schuld bij [slachtoffer] aan te nemen. Overigens merkt de rechtbank op dat de vorderingen tot schadevergoeding zijn ingediend door nabestaanden. Deze nabestaanden hebben schade opgelopen door het overlijden van [slachtoffer] . Het leerstuk van de eigen schuld moet naar het oordeel van de rechtbank niet zover worden opgerekt dat een dader daarop ook tegenover nabestaanden een geslaagd beroep kan doen. De rechtbank zal hierna inhoudelijk ingaan op de vorderingen.
De vordering van [benadeelde partij 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post uitvaartkosten, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De gevorderde reiskosten zijn geen schade die de benadeelde partij heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. Het wettelijk stelsel biedt in dit geval geen ruimte voor vergoeding van de gemaakte reiskosten in de vorm van proceskosten, aangezien de benadeelde partij met een advocaat heeft geprocedeerd (zie Hoge Raad 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414).
Daarnaast kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Voor het bepalen van de affectieschade is aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding affectieschade, waarin is aangegeven dat voor een ouder van een meerderjarig niet-thuiswonend kind een bedrag van € 17.500,00 toewijsbaar is. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan affectieschade dan ook toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 18.656,25, bestaande uit € 1.156,25 aan materiële schade en € 17.500 aan immateriële schade.
De rechtbank acht de wettelijke rente eveneens toewijsbaar. Zij stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
- het bedrag van € 1.156,25: vanaf 27 april 2022, omdat dit de datum is die op de uitvaartfactuur staat;
- het bedrag van € 17.500,-: vanaf 2 januari 2022 omdat [slachtoffer] omstreeks die datum is overleden.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.656,25, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven bepaald tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] .
De vordering van [benadeelde partij 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Voor het bepalen van de affectieschade is aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding affectieschade, waarin is aangegeven dat voor een ouder van een meerderjarig niet-thuiswonend kind een bedrag van € 17.500,00 toewijsbaar is. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan affectieschade dan ook toewijsbaar.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 januari 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 2] .
De vordering van [benadeelde partij 3]
De gevorderde reiskosten zijn geen schade die de benadeelde partij heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. Ook hier geldt dat het wettelijk stelsel geen ruimte biedt voor vergoeding van de gemaakte reiskosten in de vorm van proceskosten, aangezien de benadeelde partij met een advocaat heeft geprocedeerd (zie hierboven).
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post gederfd levensonderhoud, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Als bijlage bij de vordering zijn Spaanse bankafschriften overgelegd. Hieruit volgt dat de benadeelde partij internationale overboekingen heeft ontvangen, maar hieruit kan niet zonder meer opgemaakt worden van wie de overboekingen afkomstig zijn. Bovendien blijkt uit de onderbouwing vooralsnog niet dat die overboekingen dermate duurzaam en gelijkmatig waren dat daar een zinnige voorspelling voor toekomstig inkomen uit valt te maken. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.
De vordering van [benadeelde partij 4]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettelijke grondslag is op basis waarvan de benadeelde partij zich in het strafproces kan voegen. Daarom moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank oordeelt anders. De benadeelde partij heeft verzocht om vergoeding van gemaakte kosten voor de uitvaart van [slachtoffer] in Nederland. Vast staat dat de benadeelde partij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. In zo’n geval kan de benadeelde partij zich in het strafproces voegen en om schadevergoeding vragen, ongeacht wat de relatie tussen hem en [slachtoffer] is geweest (zie artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, gelezen in verbinding met artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, en
Kamerstukken II1989/90, 21 345, nr. 6, p. 2).
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.582,-, bestaande uit materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 januari 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. De rechtbank is hierbij uitgegaan van de factuurdatum van Mortuarium Leyenburg.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hen is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.582,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [benadeelde partij 4] .

8.De in beslag genomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 10 (sleutelbos), 11 (Samsung telefoon), 12 (Samsung telefoon), 14 (Apple iPhone), 15 (Samsung telefoon) en 16 (Apple iPhone) genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende. De officier van justitie heeft medegedeeld dat op het Rolex horloge (nummer 1 op de beslaglijst), de geldbedragen (nummers 2, 3 en 4 op de beslaglijst) en de Gouden Samsung telefoon (nummer 13 op de beslaglijst) conservatoir beslag rust.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om teruggave van het Rolex horloge, de laptop, een Louis Vuitton tasje, een leren jas en de geldbedragen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 10, 11, 12, 14, 15, 16 en 17 genoemde voorwerpen, te weten:
10. 7 STK sleutel (bonuskaart en blauw label aan sleutelbos)
11. 1 STK telefoontoestel (Samsung)
12. 1 STK telefoontoestel in hoes (Samsung)
14. 1 STK telefoontoestel (Apple iPhone)
15. 1 STK telefoontoestel (Samsung)
16. 1 STK telefoontoestel (Apple iPhone)
17. 1 STK computer (Apple)
Op de overige goederen op de beslagrijst rust conservatoir beslag en de rechtbank zal hier dan ook geen beslissing op nemen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het Louis Vuitton tasje en de leren jas waar de verdediging om heeft gevraagd, niet op de beslaglijst staan.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38d en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vordering van [benadeelde partij 1] en de schadevergoedingsmaatregel:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 18.656,25 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag te betalen aan [benadeelde partij 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt vast:
- het bedrag van € 1.156,25: vanaf 27 april 2022, tot de dag van algehele voldoening;
- het bedrag van € 17.500,-: vanaf 2 januari 2022, tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.656,25, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hierboven is bepaald, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 128 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van [benadeelde partij 2] en de schadevergoedingsmaatregel:
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 17.500,-, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening, te betalen aan [benadeelde partij 2] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 januari 2022, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
De vordering van [benadeelde partij 3]
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering uitsluitend bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen;
De vordering van [benadeelde partij 4] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 5.582,-, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2022 tot de dag van algehele voldoening, te betalen aan [benadeelde partij 4] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.582,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 januari 2022, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde partij 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 62 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de in beslag genomen goederen
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 10, 11, 12, 14, 15, 16 en 17 genoemde voorwerpen, te weten:
10. 7 STK sleutel (bonuskaart en blauw label aan sleutelbos);
11. 1 STK telefoontoestel (Samsung);
12. 1 STK telefoontoestel in hoes (Samsung);
14. 1 STK telefoontoestel (Apple iPhone);
15. 1 STK telefoontoestel (Samsung);
16. 1 STK telefoontoestel (Apple iPhone);
17. 1 STK computer (Apple).
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2023.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Den Haag, Team Grootschalige Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 926) en een aanvullend forensisch dossier (doorgenummerd pagina 1 t/m 721).
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 mei 2023, voor zover inhoudende:
[slachtoffer] en ik kregen ruzie en er ontstond een vechtpartij. Ik heb haar in een nekklem gehouden. Daarna is zij out gegaan. Zij is out gegaan op de plek waar uiteindelijk haar lichaam is aangetroffen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 25 t/m 27):
Op 3 januari 2022 om 12:00 uur kwam ik, [verbalisant] samen met [naam brigadier] ter plaatse bij het hotel. Ik zag vervolgens het volgende:
- Dat ik vanaf de deuropening deels zicht had van de kamer
- Dat er op de witte gordijnen rode vlekken zaten, vermoedelijk bloedspetters
- Dat er op de vloer meerdere stukken van de vulling van een kussen lagen
Ik liep ongeveer 3 meter de kamer in. Ik zag vervolgens het volgende:
- Dat er op de vloer, welke uit vloerbedekking bestond, diverse rode spetters danwel vlekken lagen en dat dit vermoedelijk bloedspetters danwel bloedvlekken waren
- Dat ik voor het bed stond en dat er aan de rand van het bed, aan de rechterzijde, een rode streep danwel substantie zat, vermoedelijk van bloed
- Dat ik aan de rechterzijde van het bed, tussen het bed en de muur, een vrouw zag liggen
- Dat de vrouw niet reageerde op mijn aanwezigheid
- Dat de vrouw onder haar rechteroog een dikke bult had zitten, licht rood van kleur
- Dat de vrouw op haar voorhoofd meerdere donkere vegen had zitten, van een rode substantie, vermoedelijk van bloed
- Dat de vrouw haar lippen opgezwollen waren en op haar lippen rode substantie zat, vermoedelijk bloed
- Dat op haar linkerschouder een rode substantie lag, vermoedelijk van bloed
- Dat op de rechterzijde van haar bovenlichaam een laken en daarboven op een blauw/grijs kussen lag
- Dat de linkerzijde van haar bovenlichaam zichtbaar was
- Dat haar onderlichaam bedekt was met vermoedelijk het topmatras van het twee (2) persoonsbed
- Dat het topmatras wit van kleur was, maar meerdere verschillende kleuren vlekken had
- Dat rechts naast het lichaam nog een wit laken lag, met daarop rode spetters danwel vlekken, vermoedelijk van bloed
Ik voelde met mijn rechterhand of haar rechterbeen nog warm was. Ik voelde door mijn handschoen heen dat het rechterbeen heel koud was. Ik had hierdoor het vermoeden dat de vrouw overleden was.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 100 t/m 110):
Op woensdag 5 januari 2022 deed ik, [naam] , onderzoek naar de camerabeelden van Van der Valk Wassenaar welke door ons gevorderd waren. Het betreft hier specifiek de camerabeelden van de camera die gericht stond op een hal en 'nood deur 102'. Op 1 januari 2022 om 13.50.24 uur zie ik NN1 en NN2 het hotel binnen komen lopen. Ik omschrijf NN1 als volgt:
- Een petje op zijn hoofd;
- Een donkerkleurige (zwarte) gewatteerde jas met donkerkleurige (bruine) bontkraag;
- Onder de jas nog een gewatteerd glimmend kledingstuk (bijvoorbeeld bodywarmer, vest, of tweede jas);
- Een vermoedelijk paarskleurig shirt met witte strepen op de zij onder zijn jas aan;
- Een donkerkleurige (zwarte) joggingsbroek met witte streep op de zijkant;
- Donkerkleurige (zwarte) schoenen met een lichte (witte) zool;
- Een schoudertas om;
- Een lichtkleurige (beige of grijze) tas in zijn hand;
- Zeer licht getinte/ blanke huidskleur;
- Persoon van bovengemiddelde lengte.
Op zondag 2 januari 2022 om 00.13.20 zie ik NN1 de trap af komen. Hij draagt dit keer de capuchon van zijn jas met bontkraag over zijn hoofd (zie foto bijlage 6). Ook heeft hij een lichtkleurige (beige) tas bij zich. Deze tas is erg gelijkend op de tas waarmee ik hem bij de receptie gezien heb (zie foto bijlage 1 ). Verder zie ik dat hij de schoudertas om heeft, en hij de donkerkleurige (zwarte) joggingbroek met witte strepen en de donkerkleurige (zwarte) schoenen met witte zool aan heeft. Ik zie dat NN1 naar de nood deur 102 loopt en hieruit het pand verlaat.
Op zondag 2 januari 2022 om 02.13.30 zie ik NN1 van buitenaf een poging doen om van buiten naar binnen te komen via nood deur 102. Ik zie dat dit niet lukt. Ik zie in de deurgeschiedenis dat gebruik word gemaakt van het pasje van kamer 202 maar dat de deur niet opent in verband met het nachtslot.
Op zondag 2 januari 2022 om 04.43.06 zie ik NN1 de trap in de hal aflopen. Ik zie dat NN1 zijn jas niet aan heeft, echter heeft hij wel de vermoedelijke gewatteerde glimmende bodywarmer van eerder aan. Ik zie dat hij zijn capuchon op heeft en een mondkapje op heeft. Ik zie dat hij een pet op heeft. Ik zie dat hij een donkerkleurige (zwarte) joggingsbroek aan heeft met een logo op het linker bovenbeen. De rechterzijde van de joggingsbroek kan ik niet zien. Ik zie dat hij dit keer lichtkleurige (witte of beige) schoenen aan heeft. Ik zie dat hij ook de schoudertas zoals deze bij de incheck en meerdere keren gedurende de avond en nacht gezien was om heeft. Ik zie dat hij een lichtkleurig (wit of beige) stoffen voorwerp met zich meedraagt. Dit voorwerp gebruikt hij als tas, echter lijkt het niet zo zeer op een daadwerkelijke tas. Ik zie dat NN1 dit stoffen voorwerp in zijn linker hand meedraagt. Ik zie dat het stoffen voorwerp voorzien is van inhoud, daar ik iets donkers in het stoffen voorwerp zie en ik zie dat er gewicht op wordt uitgeoefend (zie foto bijlage 7).
Op zondag 2 januari 2022 om 05.39.12 zie ik een persoon gelijkend op NN1 een poging doen nood deur 102 te openen. In de deurgeschiedenis staat hierbij dat er gebruik wordt gemaakt van de pas van kamer 202. Deze deur is echter op nachtslot en kan daarom niet geopend worden van buitenaf.
Op zondag 2 januari 2022 om 05.54.37 zie ik nogmaals een persoon gelijkend op NN1 een poging doen om nood deur 102 te openen van buitenaf. Hierbij werd weer gebruik gemaakt van de pas van kamer 202 volgens de deurgeschiedenis. Ook dit keer opent de deur niet.
Op zondag 2 januari om 06.04.00 zie ik NN1 de trap af lopen. Ik zie dat hij een pet op heeft, een mondkapje, de gewatteerde glimmende bodywarmer, een capuchon (niet op) heeft, een donkerkleurige (zwarte) joggingsbroek met logo op het linker bovenbeen, de schoudertas om, en lichtkleurige (witte of beige) schoenen aan heeft. Ik zie dat NN1 na de trap richting de nood deur 102 loopt. Dit is de laatste keer binnen het eerder beschreven tijdslot dat ik NN1 op deze camera waarneem.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 581 t/m 583):
Op donderdag 27 januari 2022 deed ik, [naam] , onderzoek naar een aantal van de
camerabeelden van Van der Valk Wassenaar welke nog niet eerder onderzocht en in een proces-verbaal beschreven waren.
Op de beelden 'Lift doorloop hotel’ zie ik op 2 januari 2022 om 02.15.42 een persoon, vermoedelijk de verdachte, in beeld lopen. Ik zie dat hij voldoet aan een beschrijving zoals eerder in proces-verbaal AMB.048 is beschreven. Ik zie dat hij een donkere capuchon op heeft. Ik zie dat hij een donkerkleurige gewatteerde bodywarmer aan heeft en dat hier donkerkleurige mouwen onder vandaan komen. Ik zie dat hij een donkerkleurige joggingsbroek aan heeft zonder streep op de zijkant. Ik zie dat hij lichtkleurige schoenen aan heeft. Ik zie dat hij richting de lift loopt en deze instapt.
Op de beelden 'Lift doorloop hotel’ zie ik op 2 januari 2022 om 05.40.45 zie ik weer de verdachte het beeld in lopen. Dit keer heeft hij zijn capuchon niet op maar wel een pet opgezet. Verder is het signalement hetzelfde. Hij loopt richting de lift en opent deze, stapt deze in en verdwijnt weer uit zicht.
Op de beelden 'Lift doorloop hotel’ zie ik op 2 januari 2022 om 05.55.40 de verdachte vanaf de receptie het beeld in lopen. Hij probeert de deur te openen richting ‘hal 1 kamers' maar dit lijkt moeizaam te gaan. Ik zie dat hij naar links en rechts kijkt, 2 stappen richting de lift neemt, maar dan toch terug loopt naar de deur richting 'hal 1 kamers’ en deze opent en er doorheen loopt.
Hierna wordt de verdachte, de verdachte, niet opnieuw op deze camera’s gezien binnen het bepaalde tijdsbestek van 1 januari 2022 om 12.00 uur tot 2 januari 2022 om 07.00 uur.
5.
Het proces-verbaal vooronderzoek lab, opgemaakt op 11 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 647 t/m 653 forensisch dossier):
SIN: [nummerreeks]
Object: Schoeisel (schoen)
Bijzonderheden: Zwart met witte rand in een Jumbo tas
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen:
Een gele plastic zak van supermarkt Jumbo. Daarin bevonden zich halfhoge, zwart met witte schoenen van het merk 'BALENCIAGA', maat 44. Het bovendeel was gemaakt van textiel materiaal. Op het bovendeel van de schoenen waren op bloed lijkende vlekken aanwezig. Aan de zijkanten van de zolen waren bruine vlekken zichtbaar. In de groeven van de zolen bevond zich pluisachtig materiaal, mogelijk veren die nat waren geweest, deels bruin verkleurd.
6.
Een geschrift, te weten een rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Wassenaar op 3 januari 2022, opgemaakt door het NFI op 12 april 2022, voor zover inhoudende (p. 703 t/m 707 forensisch dossier):
SIN
Omschrijving bemonstering
AAON8362NL#01
bloedvlek aan linkerzijde op zool van linkerschoen AAON7717NL, bloed
AAON8364NL#01
bloedvlek aan linkerzijde op schacht van rechterschoen AAON7717NL, bloed
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
[nummerreeks]
(bloedvlek zool
linkerschoen)
minimaal twee Personen
- slachtoffer [slachtoffer]
- verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
- meer dan 1 miljard
[nummerreeks]
(bloedvlek schacht
rechterschoen)
minimaal twee personen een relatief grote hoeveelheid DNA
(afgeleid DNA-hoofdprofiel):
- slachtoffer [slachtoffer]
een relatief kleine hoeveelheid DNA:
- verdachte [verdachte]
- meer dan 1 miljard
- meer dan 1 miljard
7.
Het proces-verbaal van verhoor van [de getuige] (medewerker hotel; receptioniste), opgemaakt op 3 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 7 t/m 8):
Ik ben als receptioniste in dienst bij restaurant-hotel "De Bijhorst" gevestigd [adres] te Wassenaar. Op 2 januari 2022 was ik aan het werk aan de receptie. Omstreeks 08.00 uur, werd ik gebeld door de gast van hotelkamer 202. Ik hoorde dat de gast een mannenstem met een enigszins buitenlands dialect had. Ik schatte via de stem van de man dat hij een leeftijd van begin 30 jaar had. Ik hoorde dat de man mij vertelde dat hij zijn verblijf in de kamer wilde verlengen.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 741 t/m 743):
Kort na diens aanhouding werd onder de verdachte [verdachte] een iPhone pro 11 in beslag genomen. Deze werd uitgelezen en onderzocht.
Op 2 januari 2022 te 01:05:49 uur zegt [verdachte] : ‘Ik moet je dringnd spreken man’
[naam vriend] om 01:19:11 uur: ‘Wanneer?’
[verdachte] om 06:19:52 uur: ‘nu’
[verdachte] om 06:20:22 uur ‘Ik heb een ziek groot probleem’
9.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 754 t/m 757):
In het proces-verbaal [nummerreeks] werd al eerder een analyse gemaakt van de genoemde mobiele telefoon, de IPhone 12 pro, voorzien van het imei nummer [nummerreeks] (de rechtbank begrijpt: de iPhone 12 pro in gebruik bij de verdachte).
Onder de kop “Google searches” bleek dat er op 3 januari 2022, 6 zoekslagen waren gedaan welke betrekking kunnen hebben op het gepleegde delict.
Op 3 januari 2022 te 04.11.55 uur werd gezocht naar “moord den haag”.
Op 3 januari 2022 te 04.12.04 uur werd gezocht naar “wassenaar moord’’.
Op 3 januari 2022 te 12.05.51 uur werd gezocht naar “van der valk wassenaar".
Op 3 januari 2022 te 12.06.07 uur werd gezocht naar “politiebericht wassenaar”
Op 3 januari 2022 te 12.06.25 uur werd gezocht op “politiebericht den haag’’
Op 3 januari 2022 te 13.30.09 uur werd gezocht naar “van der valk den haag’’
10.
Een geschrift, te weten een Rapport forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijk overleiden, opgemaakt door het NFI op 28 september 2022, voor zover inhoudende:
Postmortale radiologie
Voorafgaand aan de sectie werd het lichaam postmortaal radiologisch onderzocht via
het MUMC+. Hierbij werd door de radioloog, bij definitieve verslaglegging, onder andere het volgende waargenomen/geconcludeerd:
Een afwijkende stand van het rechterdeel van het tongbeen (waarbij
radiologisch een breuk niet uit te sluiten was) en een breuk van het rechter
bovenste hoorntje van het schildkraakbeen/strottenhoofd.
Uit- en inwendige schouwing
6. Aan de huid van het gelaat, aan het slijmvlies van de mond, beiderzijds in het
oogwit en in de bindvliezen van beide ogen waren enkele rode stipvormige bloeduitstortingen ('petechien'). De rotsbeenderen van de schedel waren beiderzijds gestuwd.
8. Aan voorzijde van de hals (linksonder tot rechts-zijwaarts) was een gebied van
circa 7 x 19 cm met vlekkige onderhuidse bloeduitstortingen (letsel W).
11. Beiderzijds in de halsspieren (hoog, centraal en laag in de hals), rondom het schildkraakbeen alsook aan achterzijde van het schildkraakbeen en beiderzijds in de mondbodem waren meerdere bloeduitstortingen.
12. Er waren breuken met omgevend bloeduitstorting van het tongbeen aan rechterzijde, van het rechter bovenste hoorntje van het schildkraakbeen en van het ringkraakbeen.
Interpretatie van resultaten
Ten aanzien van de hals en een mogelijke bijdrage aan de doodsoorzaak:
Aan de hals is uitwendig en inwendig letsel vastgesteld, met onder meer een breuk van het tongbeen en het schildkraakbeen aan de rechterzijde alsook het ringkraakbeen. Deze letsels passen zeer goed bij een samendrukkende krachtinwerking aan de hals. Samendrukkend geweld op de hals (en de halsvaten) kan leiden tot zuurstofgebrek van de hersenen ('cerebrate hypoxie'/verstikking). De bevinding van stuwing van het hoofd met stipvormige bloeduitstortingen ('petechien') alsook stuwing van de rotsbeenderen van de schedel (sub B6) kan passen bij afklemmen van de halsvaten.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 januari 2022, voor zover inhoudende (p. 525-526):
Bij het door ons, verbalisanten, in de woning van de verdachte ( [adres] te Den Haag) ingestelde Wifi-onderzoek werd vastgesteld dat onze onderzoeklaptop via de DHCP-server van de Ziggo-router met SSID [nummerreeks] het IPv4-adres [nummerreeks] kreeg toegewezen voorde duur van 10 dagen, dit in tegensteling tot de instellingen in de router waarbij een leasetijd van 3600 seconden (=1 uur) was weergegeven.
Ten tijde van het Wifi-onderzoek was onze onderzoeklaptop het enige apparaat welke met deze Ziggo-router was verbonden.
Wij zagen dat behalve onze onderzoeklaptop er nog voor 2 apparaten een IPv4-adres was gereserveerd, te weten:
- Een mobiele telefoon met de apparaatnaam ‘iPhone’ met het toegewezen IPv4-adres [nummerreeks] en met een leasetijd tot 12 januari 2022 te 00:23:29 uur. Uit het bij dit toestel behorende MAC-adres [nummerreeks] , welke tevens bij de gereserveerde gegevens stond vermeld, kon worden vastgesteld dat dit de Apple iPhone 11 PRO was van de verdachte [verdachte] .
- Een mobiele telefoon met de apparaatnaam ‘ [naam] ’ met het toegewezen
IPv4-adres [nummerreeks] en een leasetijd tot 12 januari 2022 te 00:22:23 uur. Bij
de reservering van het IPv4 adres stond verder vermeld dat bij het apparaatnaam
‘ [naam] ’ het MAC-adres [nummerreeks] hoorde.
Deze Samsung [nummerreeks] behoort in eigendom toe aan [slachtoffer]
.
Dit betekent dat de ‘iPhone’ en ‘ [naam] ’ zich op 2 januari 2022 te respectievelijk 00:23:29 uur en 00:22:23 uur aangemeld hebben bij de router met [nummerreeks] en toen van de DHCP-server een IPv4-adres toegewezen hebben gekregen voor de duur van 10 dagen.