ECLI:NL:RBDHA:2023:836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.5546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door eiseres, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiseres had een aanvraag ingediend om verblijf bij haar (gestelde) vader, die in Nederland woont en een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet alle benodigde bewijsstukken had overgelegd. Eiseres stelde dat zij als minderjarig kind al drie jaar feitelijk in Nederland verblijft en dat haar vader arbeidsongeschikt is, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank concludeerde dat eiseres had kunnen weten welke bewijsstukken zij moest overleggen en dat verweerder de aanvraag op die grond had kunnen afwijzen. De rechtbank oordeelde ook dat de belangenafweging van verweerder, waarbij het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder woog dan het persoonlijke belang van eiseres, niet onterecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Y.D. Ancion).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
Bij besluit van 7 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen met onder meer haar moeder en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 2009. Op 25 juni 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Zij beoogt verblijf bij haar (gestelde) vader, [A] (referent). Referent heeft een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en woont in [plaats] .
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit afgewezen en dit besluit gehandhaafd in het bestreden besluit, omdat eiseres geen geldige mvv [1] heeft. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij ten minste drie jaar feitelijk in Nederland verblijft, zodat zij in het bezit moet zijn van een mvv. Daarbij komt dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste en niet valt onder één van de vrijstellingsgronden. Referent ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en niet is gebleken dat hij al vijf jaar volledig is ontheven van de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling. Eiseres heeft voorts verzuimd om alle gegevens en bewijsstukken te overleggen zoals genoemd in het aanvraagformulier. Er is volgens verweerder geen sprake van een bijzondere situatie als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb [2] . Met betrekking tot artikel 8 van het EVRM [3] overweegt verweerder dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres en referent.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij vrijgesteld moet worden van het mvv vereiste, omdat zij als minderjarig kind al drie jaar feitelijk in Nederland verblijft. Ter onderbouwing hiervan overlegt zij een bewijs van inschrijving bij de [school] in [plaats] , waaruit blijkt dat zij in 2018 in groep 5 op deze school is gestart en inmiddels in groep 8 zit. Eiseres betoogt voorts dat verweerder ten onrechte het middelenvereiste heeft tegengeworpen. Ter onderbouwing hiervan overlegt zij een sociaal medisch advies van de GGD Haaglanden, waarin een arts concludeert dat referent blijvend arbeidsongeschikt is te achten. Eiseres voert verder aan dat verweerder de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het voordeel van de Nederlandse staat heeft laten uitvallen. Haar hele familie woont in Nederland, zij heeft haar vormende jaren in Nederland doorgebracht en zal na dit schooljaar naar de middelbare school gaan en verder aan haar toekomst werken. In Marokko is er niemand die dit alles kan waarborgen. Op grond van artikel 9 van het IVRK [4] heeft zij het recht niet van haar ouders gescheiden te worden en door hen opgevoed te worden. Tot slot voert eiseres aan dat de hoorplicht is geschonden. Zij doet daarbij een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022. [5]
Ontbrekende stukken
4.1
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.2
Verweerder heeft in het primaire besluit vastgesteld dat meerdere bewijsstukken ter onderbouwing van de aanvraag ontbreken. Zo heeft eiseres geen gelegaliseerde geboorteakte en geen kopie van haar paspoort overgelegd. Ook heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat referent rechtmatig gezag heeft over eiseres en is er geen toestemmingsverklaring en paspoort overgelegd van de achterblijvende ouder in het land van herkomst. Verder heeft eiseres niet overgelegd een volledig ingevulde en ondertekende referentverklaring, een antecedentenverklaring en een intentieverklaring aangaande het TBC-onderzoek.
4.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres de gevraagde stukken in bezwaar niet heeft overgelegd en enkel heeft gesteld dat zij geen paspoort kan aanvragen in Marokko, maar dat zij wel een familieboekje heeft overgelegd en dat verweerder de familieband tussen haar en referent ook niet betwist.
4.4
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de aanvraag is afgewezen vanwege het ontbreken van een mvv en omdat niet aan het middelenvereiste is voldaan, maar dat ook als hier wel aan was voldaan, het enkele ontbreken van de in het primaire besluit genoemde documenten voldoende is om de aanvraag niet in te willigen. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij bij de aanvraag een familieboekje en een uittreksel uit het bevolkingsregister heeft overgelegd waaruit haar familierechtelijke relatie met referent blijkt. Een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder is er niet, omdat haar moeder zonder verblijfsrecht in Nederland verblijft. Verder heeft eiseres gesteld dat verweerder ten onrechte geen herstelverzuim heeft geboden. Ook heeft eiseres ter zitting alsnog een paspoort getoond.
4.5
De rechtbank stelt voorop dat het, gelet op het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, aan eiseres is om haar aanvraag te onderbouwen met de benodigde bewijsstukken. Zowel uit het aanvraagformulier als uit het beleid in paragraaf B7/5 van de Vc 2000 [6] blijkt duidelijk welke stukken bij de aanvraag dienen te worden overgelegd. Het is aan eiseres om bij de aanvraag gemotiveerd aan te geven over welke stukken zij redelijkerwijs (nog) niet de beschikking kan krijgen. Dit heeft eiseres nagelaten en daarom heeft verweerder kunnen afzien van het bieden van een herstelverzuim. Ook in bezwaar heeft eiseres de gevraagde stukken niet overgelegd. Dat de familieband tussen haar en referent met het overleggen van het familieboekje is onderbouwd en dat verweerder deze familieband ook niet betwist – wat daar ook van zij – neemt niet weg dat een aantal van de gevraagde documenten nog steeds niet is overgelegd. In bezwaar is ook niet gesteld dat eiseres nog probeert bepaalde stukken alsnog te verkrijgen en in te dienen. Dat de moeder van eiseres onrechtmatig in Nederland verblijft, betekent niet dat zij geen toestemmingsverklaring zou kunnen ondertekenen. Ten aanzien van het in beroep getoonde paspoort overweegt de rechtbank dat eiseres dit in de aanvraagfase of uiterlijk in de bezwaarfase had moeten overleggen. [7] Dat volgt ook uit vaste rechtspraak van de Afdeling. [8] Dit paspoort kan de rechtbank gelet op de ex tunc toetsing daarom niet meenemen bij beoordeling van het beroep.
4.6
De rechtbank concludeert dat nu eiseres had kunnen weten met welke bewijsmiddelen zij haar aanvraag had moeten onderbouwen en zij daar zowel bij de aanvraag als in bezwaar de gelegenheid voor heeft gehad, verweerder de aanvraag reeds op die grond heeft kunnen afwijzen. De overige beroepsgronden over het mvv vereiste en de gestelde aanspraak op vrijstelling van het middelenvereiste behoeven daarom geen bespreking meer.
Artikel 8 van het EVRM
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder ambtshalve heeft beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder vooropgesteld dat eiseres niet met stukken heeft onderbouwd dat referent haar vader is en dat er invulling wordt gegeven aan het gezinsleven. Vervolgens heeft verweerder, als het ware ten overvloede, een belangenafweging gemaakt. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat zij nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en dat sprake is van een eerste toelating. Daarnaast heeft verweerder in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste, dat referent een beroep doet op de algemene middelen en dit groter kan worden als eiseres ook in Nederland komt wonen. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseres bij de belangenafweging mogen betrekken dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Hierbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat referent zelf ook afkomstig is uit Marokko en hij daardoor bekend zal zijn met de taal en de cultuur. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de belangenafweging tussen het belang van eiseres en referent bij uitoefening van gezinsleven in Nederland en het belang van de Nederlandse samenleving niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent laten uitvallen. Dit betekent dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Strijd met artikel 9 van het IVRK is naar het oordeel van de rechtbank ook niet aan de orde. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, heeft het besluit immers niet tot gevolg dat familieleden van elkaar worden gescheiden, omdat het familieleven in Marokko kan worden uitgeoefend.
Hoorplicht
6. Dat verweerder de hoorplicht zou hebben geschonden, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het primaire besluit aangegeven op welke punten de aanvraag ontoereikend is onderbouwd. Nu eiseres in bezwaar de gevraagde stukken niet, dan wel onvolledig heeft overgelegd terwijl haar duidelijk moest zijn dat die voor de beoordeling van haar aanvraag essentieel waren, stond op voorhand vast dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden. Eiseres heeft in bezwaar ook niet gesteld dat zij nog informatie probeerde aan te leveren. Onder deze omstandigheden hoefde verweerder gezien voormelde uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 niet over te gaan tot horen om de vreemdeling nogmaals aan te sporen de benodigde stukken over te leggen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat hij op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen in bezwaar kon afzien.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 3.102, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van 19 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3769.