In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 7 april 2023, zijn de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een visum voor kort verblijf beoordeeld. Eisers, een echtpaar van Iraanse nationaliteit, hadden op 7 september 2021 afzonderlijk een aanvraag ingediend om hun dochter en kleinkinderen in Nederland te bezoeken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvragen op 16 september 2021 afgewezen, met als argument dat de sociale en economische binding van eisers met Iran onvoldoende was aangetoond. De rechtbank heeft de beroepen op 12 januari 2023 behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelt dat de Minister terecht twijfels heeft geuit over de intentie van eisers om tijdig terug te keren naar Iran. De rechtbank stelt vast dat eisers samen naar Nederland willen reizen, wat de sociale binding met Iran verzwakt. Hoewel eisers claimen dat zij twee waardevolle woningen bezitten en een emotionele band met Iran hebben, heeft de rechtbank geoordeeld dat deze argumenten niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij een sterke binding met Iran hebben. De rechtbank volgt de Minister in zijn standpunt dat de sociale banden met Nederland sterker zijn, gezien het feit dat hun dochter en kleinkinderen daar wonen.
De rechtbank concludeert dat de Minister zich voldoende gemotiveerd heeft opgesteld en dat de afwijzing van de visumaanvragen terecht is. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en ook geen griffierecht terugkrijgen. De rechtbank wijst erop dat er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze uitspraak, conform artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.