ECLI:NL:RBDHA:2022:1251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB 22/533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening voor visa kort verblijf in verband met voorgenomen huwelijksvoltrekking

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die visa voor kort verblijf hadden aangevraagd om de huwelijksvoltrekking van hun zoon/broer bij te wonen. De aanvragen waren door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op basis van drie weigeringsgronden: het niet aantonen van het doel en de omstandigheden van het verblijf, het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan, en redelijke twijfel over de terugkeer naar het land van herkomst. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvragen niet meer kon worden gedragen door de weigeringsgronden. Ten eerste bleek uit de overgelegde documenten en verklaringen dat het doel van het verblijf, namelijk het bijwonen van de huwelijksceremonie op 22 februari 2022, voldoende was aangetoond. Ten tweede heeft de referent, die garant stond voor de verzoekers, aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, inclusief een borgsom van € 15.000,-. Tot slot heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de sociale en economische binding van verzoekers met Marokko voldoende was om aan te nemen dat zij tijdig zouden terugkeren.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de minister opgedragen om aan verzoekers een visum voor kort verblijf te verstrekken, geldig voor 25 dagen. Tevens is bepaald dat het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet worden vergoed en dat de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518,- door de minister moeten worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/533
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , verzoekster,

[naam verzoeker 1], verzoeker 1,
[naam verzoeker 2], verzoeker 2,
samen te noemen: verzoekers,
gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer,
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 4 januari 2022 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van visa voor kort verblijf afgewezen.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief met bijlagen van 4 februari 2022 hebben verzoekers de gronden van het verzoek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2022. Verzoekers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Aan de zijde van verzoekers zijn ook verschenen [naam 1] (referente) en [naam 2] (referent)
.Verweerder is, zonder kennisgeving, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster (hierna: de schoonmoeder) en verzoeker 1 (hierna: de schoonvader; samen te noemen: de schoonouders) zijn de ouders van [naam 3] , die geboren is op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] . Verzoeker 2 is de jongere (net meerderjarige) broer van [naam 3] (hierna: de schoonbroer). [naam 3] en referente zijn voornemens om op 22 februari 2022 in het huwelijk te treden. Referent is de vader van referente. Verzoekers willen in Nederland de voorgenomen huwelijksvoltrekking tussen referente en [naam 3] bijwonen, waartoe zij de gevraagde visa nodig hebben.
Weigeringsgronden
3. In artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) 810/2009 (de Visumcode), voor zover hier van belang, is bepaald dat een visum wordt geweigerd:
a. indien de aanvrager:
(…)
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii) niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen (middelenvereiste);
(…)
indien er redelijke twijfel bestaat over (…) zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Primaire besluiten
4. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat (1) verzoekers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond, (2) verzoekers niet hebben aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en (3) omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoekers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van de aangevraagde visa.
Standpunt verzoekers
5. Verzoekers voeren samengevat het volgende aan. De primaire besluiten zijn onzorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd. Verzoekers betwisten dat zij het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond. Daartoe verwijzen zij naar de huwelijkskaart/-uitnodiging en de mailwisseling met de gemeente Rotterdam en de geboorteakte van [naam 3] , waaruit blijkt dat hij de zoon van verzoekster en verzoeker 1 is en dat het dus gaat om een familiebezoek. Referente heeft ter zitting aan de voorzieningenrechter de uitnodiging voor het huwelijk getoond.
Verzoekers betwisten verder dat zij niet hebben aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Referent staat garant en heeft zich schriftelijk bereid verklaard een waarborgsom te betalen van € 5.000,-. Ter zitting heeft referent desgevraagd verklaard financieel in staat en bereid te zijn de waarborgsom te verhogen tot een bedrag van € 15.000,- (of eventueel zelfs € 20.000,-). Daarbij komt dat verzoekers voor de duur van hun verblijf in Nederland, tot de dag van hun terugvlucht op 12 maart 2022, bij referent zullen verblijven, die een huis bewoont met vier slaapkamers en twee badkamers, zodat er geen verblijfskosten zijn. De tickets voor de terugreis van verzoekers zijn al geboekt. Tot slot betwisten verzoekers dat er risico bestaat dat zij niet tijdig zullen terugkeren naar Marokko. De schoonouders bezitten in Marokko een woning en grond, terwijl de schoonbroer in Marokko een opleiding volgt. In Marokko woont ook een dochter van de schoonouders. Uit ter zitting overgelegde kopieën van paspoorten blijkt dat deze dochter [naam 4] heet en twee jonge kinderen heeft, te weten [naam kind 1] , die geboren is op [geboortedatum kind 1] (thans 10 jaar), en [naam kind 2] , die geboren is op [geboortedatum kind 2] (thans 6 jaar), met wie zij in [plaatsnaam 1] woont, op ongeveer een kwartier rijden van [plaatsnaam 2] , waar de schoonouders wonen. Verzoekster is de vaste oppas van de kinderen. De schoonouders hebben daarnaast de zorg voor de tweede vrouw van de vader van de schoonvader, [naam 5] , die geboren is in [geboortedatum 2] (hierna: oma) en vanwege haar hoge ouderdom op verzorging is aangewezen. Tijdens het beoogde verblijf van verzoekers in Nederland zal [naam 4] voor oma zorgen, zoals referente ter zitting heeft verklaard. De evenredigheid en de menselijke maat als bedoeld in de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:335 en ECLI:NL:RVS:2022:334, is volgens verzoekers door verweerder uit het oog verloren. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. De voor verzoekers en referenten verstrekkende gevolgen van de afwijzing van de aanvragen staan niet in verhouding tot het belang van verweerder bij het weigeren van de visa, aldus verzoekers.
Standpunt verweerder
6. Hoewel daartoe door de voorzieningenrechter bij per e-mail verzonden brief van 10 februari 2022 uitdrukkelijk verzocht, heeft verweerder niet gereageerd op het verzoekschrift. Ook heeft verweerder, zonder voorafgaande kennisgeving, geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn standpunt ter zitting kenbaar te maken. Het moet er daarom voor worden gehouden dat verweerder de primaire besluiten onverkort handhaaft. Hetgeen door of namens verzoekers na het nemen van de primaire besluiten – in het verzoekschrift en ter zitting – is aangevoerd is door verweerder niet betwist.
Beoordeling
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de gevraagde voorziening feitelijk een
voorlopig karakter mist, omdat toewijzing daarvan alleen maar tot gevolg kan hebben dat
verzoekers Nederland mogen inreizen. Toewijzing betekent dus dat verweerder voor een
voldongen feit wordt gesteld. Voor een dergelijke vergaande beslissing, die het bestek van
de voorlopige voorzieningenprocedure in principe te buiten gaat, is slechts plaats indien een
zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en de primaire besluiten evident onredelijk zijn.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er sprake van een zwaarwegend
spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening gelet op de datum
van het voorgenomen huwelijk (22 februari 2022) tussen referente en [naam 3] . Verweerder heeft het bestaan van zwaarwegend spoedeisend belang ook niet betwist. De voorzieningenrechter zal daarom hierna beoordelen of de primaire besluiten evident onredelijk zijn.
9. Uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, volgt dat de autoriteiten bij het onderzoek van
een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de
toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32, eerste lid, van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van de
weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat het
standpunt van verweerder dat een weigeringsgrond zich voordoet slechts terughoudend kan
worden getoetst. Dit betekent voorts dat er voor de voorzieningenrechter slechts beperkt de
mogelijkheid bestaat om de primaire besluiten evident onrechtmatig te achten.
10. Hierna zal de voorzieningenrechter de drie weigeringsgronden beoordelen waarop de afwijzing van de aanvragen berust.
10.1.
Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf
Uit de aanvragen blijkt dat verzoekers naar Nederland willen komen voor familiebezoek en meer specifiek om de huwelijksvoltrekking op 22 februari 2022 tussen [naam 3] (hun zoon/broer) en referente bij te wonen. Uit de zich in het dossier bevindende correspondentie van referente met de gemeente Rotterdam over het voorgenomen huwelijk in combinatie bezien met de (niet door verweerder weersproken) stukken die referente ter zitting op haar telefoon aan de voorzieningenrechter heeft getoond – een huwelijksuitnodiging en een informatiebrief van de gemeente Rotterdam over het voorgenomen huwelijk – blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam dat er daadwerkelijk op 22 februari 2022 een ceremonie ter voltrekking van het voorgenomen huwelijk tussen referente en [naam 3] zal plaatsvinden. De weigeringsgrond dat verzoekers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond, kan de afwijzing van de aanvragen daarom niet (meer) dragen.
10.2.
Middelenvereiste
Verzoekers voeren aan dat zij aan het middelenvereiste voldoen. Daartoe wijzen zij erop dat referent zich garant stelt en hun verblijf in Nederland zal bekostigen. Zij wijzen op het maandloon van referent, dat netto € 6.464,- bedraagt, en op de omstandigheid dat referent al sinds 2010 een dienstverband heeft bij [naam bedrijf] , zoals blijkt uit de overgelegde (en niet door verweerder weersproken) salarisspecificatie over de maand januari 2022.
10.2.1.
Op grond van artikel 21, vijfde lid, van de Visumcode wordt bij de beoordeling van de middelen van bestaan voor het voorgenomen verblijf rekening gehouden met de duur en het doel van het verblijf, alsmede met de gemiddelde prijzen voor onderdak in de betrokken lidstaat of lidstaten, bepaald op basis van een goedkoop verblijf, vermenigvuldigd met het aantal verblijfsdagen, op basis van de door elk van de lidstaten vastgestelde richtbedragen. Een bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking kan eveneens de toereikendheid van de middelen van bestaan aantonen.
Op grond van artikel 6, vierde lid, van de Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) wordt bij de beoordeling van de bestaansmiddelen rekening gehouden met de duur en het doel van het verblijf, alsmede met de gemiddelde prijzen voor kost en inwoning in de betrokken lidstaat of lidstaten, bepaald op basis van een goedkoop verblijf, vermenigvuldigd met het aantal verblijfsdagen. (…) Borgstellingen, voor zover de nationale wetgeving daarin voorziet, en garantstellingsverklaringen van de gastheer/-vrouw als gedefinieerd in de nationale wetgeving, ingeval de onderdaan van een derde land bij een gastheer/-vrouw verblijft, kunnen eveneens als bewijs van voldoende middelen van bestaan gelden.
Op grond van de (voor Nederland meest recente) ‘Bijwerking van de lijst van de richtbedragen voor het overschrijden van de buitengrenzen bedoeld in artikel 6, punt 4, van de Schengengrenscode’ (2020/C 178/03, hierna: de Richtbedragen) is het bedrag dat voor Nederland als uitgangspunt wordt gehanteerd bij de controle ten aanzien van het vereiste te beschikken over voldoende middelen van bestaan thans € 55,- per persoon per dag. De aan voormeld uitgangspunt verbonden soepele toepassing blijft gehandhaafd, aangezien het antwoord op de vraag of de middelen waarover de vreemdeling kan beschikken toereikend zijn, afhankelijk is en blijft van onder meer de duur van het voorgenomen verblijf, het reisdoel en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
10.2.2.
Paragraaf A1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 luidt (voor zover hier van belang) als volgt. In het geval dat de vreemdeling zelf niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, verleent de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling toegang wanneer een solvabele derde die in Nederland rechtmatig verblijf heeft zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring (…).
De solvabele derde stelt zich garant voor de kosten die voor de staat of voor andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien, en ook voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd. De ambtenaar belast met de grensbewaking merkt een derde aan als solvabel als de derde zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. (…)
In het geval dat een solvabele derde zich garant stelt voor meer dan één persoon, mag de ambtenaar belast met de grensbewaking aanvullende voorwaarden stellen. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag verlangen dat de solvabele derde een bankgarantie ter hoogte van het lijnvluchttarief KLM en/of meerdere gescheiden garantverklaringen overlegt. De solvabele derde moet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikken voor elke aanvullend aangedragen vreemdeling voor wie de solvabele derde zich garant wil stellen. (…)
10.2.3.
De periode tussen de datum van de voorgenomen huwelijksvoltrekking op 22 februari 2022 en de beoogde datum van de terugvlucht van verzoekers op 12 maart 2022 bedraagt 19 dagen. De voorzieningenrechter acht het redelijk om rekening te houden met een eerdere datum van de heenvlucht tot en met 3 dagen voor de huwelijksvoltrekking en de mogelijkheid van een redelijkerwijs niet voorzienbare vertraging van de terugvlucht als gevolg van omstandigheden, onafhankelijk van de wil van verzoekers (bijvoorbeeld als gevolg van weersomstandigheden waaronder niet kan worden gevlogen) van eveneens 3 dagen. Het totaal aantal dagen van het verblijf komt daarmee op 25 (te weten 19 februari 2022 tot en met 15 maart 2022). Op grond van de Richtbedragen hebben verzoekers voor hun verblijf, exclusief de heen- en terugreis, per persoon € 1.375,- nodig, te weten 25 × € 55,- per dag. Voor de drie verzoekers samen is dat € 4.125,-. Gelet op de hoogte van het netto maandloon van referent, de duur van zijn huidige dienstverband en de hoogte van de waarborgsom die hij ter zitting heeft toegezegd op een door verweerder te bepalen bankrekening te willen storten (€ 15.000,- en indien strikt noodzakelijk zelfs € 20.000,-) – hetgeen allemaal niet door verweerder is weersproken – is de voorzieningenrechter van oordeel dat referent voor elk van de verzoekers zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en daarom een solvabele derde is als hiervoor bedoeld alsmede voldoende financiële middelen heeft om de verblijfskosten van verzoekers ad € 4.125,- te voldoen. Gelet hierop kan de weigeringsgrond van het middelenvereiste de afwijzing van de aanvragen niet (meer) dragen.
10.3.
Redelijke twijfel over tijdige terugkeer
Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van een vreemdeling om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het gevraagde visum, mag verweerder zich laten leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd is. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen.
10.3.1.
Over de economische binding van verzoekers met Marokko overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De schoonouders bezitten in Marokko, blijkens het door hen overgelegde afschrift van een notariële akte en een vertaling daarvan, over grond en een woning. Ter zitting heeft referente (door verweerder onweersproken) verklaard dat de schoonouders niet in loondienst zijn en dat de schoonvader leeft van een militaire pensioenuitkering. Verder heeft zij ter zitting (wederom door verweerder onweersproken) verklaard dat de schoonbroer in Marokko een opleiding volgt, welke opleiding het karakter van een onderwijsmodule heeft. Gelet hierop hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel enige economische binding met Marokko, maar kan het door verweerder in de primaire besluiten ingenomen standpunt dat hun economische binding met Marokko niet zodanig sterk is dat op grond daarvan reeds een tijdige terugkeer naar Marokko voldoende gewaarborgd is, in redelijkheid standhouden.
10.3.2.
Over de sociale binding van verzoekers met Marokko overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ter zitting heeft referente concreet en specifiek verklaard dat de schoonouders in Marokko (mantel)zorg bieden aan de oma, dat de dochter en kleinkinderen van de schoonouders (tevens de zus en neef en nicht van de schoonbroer) in Marokko – meer specifiek in [plaatsnaam 1] , een stad in de nabijheid van de woonplaats van de schoonouders: [plaatsnaam 2] – wonen, dat schoonmoeder met vrijwel dagelijkse regelmaat op haar kleinkinderen past en dat de dochter tijdens het verblijf van verzoekers in Nederland voor oma zal zorgen. Het bestaan van de dochter en kleinkinderen alsmede hun woonplaats is ter zitting aannemelijk gemaakt aan de hand van kopieën van hun paspoorten. Verder geldt dat deze concrete en specifieke verklaringen van referente niet door verweerder zijn weersproken. Gelet hierop hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel de nodige sociale binding met Marokko, maar kan het door verweerder in de primaire besluiten ingenomen standpunt dat hun sociale binding met Marokko niet zodanig sterk is dat op grond daarvan reeds een tijdige terugkeer naar Marokko voldoende gewaarborgd is, in redelijkheid standhouden.
10.3.3.
Ook als de hiervoor genoemde economische binding en sociale binding tezamen worden bezien kan het door verweerder in de primaire besluiten ingenomen standpunt dat er onvoldoende binding met Marokko is gebleken om een tijdige terugkeer naar Marokko voldoende te waarborgen, in redelijkheid standhouden.
10.3.4.
De omstandigheid dat referent op zitting heeft verklaard in staat en bereid te zijn om, ter verzekering van een tijdige terugkeer van verzoekers naar Marokko, een waarborgsom ter hoogte van € 15.000,- te storten op een door verweerder te bepalen bankrekening, werpt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter een (doorslaggevend) ander licht op de zaak. De voorzieningenrechter is namelijk van oordeel dat als voormelde economische en sociale binding in samenhang worden bezien met de door referent te betalen waarborgsom van € 15.000,-, verweerder in redelijkheid niet langer het standpunt kan innemen dat een tijdige terugkeer van verzoekers naar Marokko onvoldoende gewaarborgd is. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat voor de beoogde terugreis van verzoekers op 12 maart 2022 al tickets zijn geboekt en referente en [naam 3] het concrete voornemen hebben om op 11 november 2022 ter gelegenheid van hun huwelijk in Marokko een feest te vieren voor de aldaar verblijvende familie en vrienden van verzoekers. Kortom: alle hierboven vermelde omstandigheden in samenhang bezien brengen de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder zich niet langer in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoekers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van de aangevraagde visa. Ook deze weigeringsgrond kan de afwijzing van de aanvragen dus niet (meer) dragen.
Slotsom
11. De slotsom is dat de primaire besluiten evident onrechtmatig zijn.
Conclusie
12. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening dan ook toewijzen, in die zin dat verweerder zal worden opgedragen om aan ieder van verzoekers een visum voor kort verblijf te (doen) verstrekken, geldig voor de duur van 25 dagen. Dit dient uiterlijk te gebeuren op vrijdag 18 februari 2022 om 18:00 uur, onder de voorwaarde dat de gemachtigde van verzoekers voorafgaande daaraan aan verweerder overlegt:
  • een bewijs van storting door referent van de waarborgsom van € 15.000,- op een door verweerder te bepalen bankrekening en
  • goed leesbare kopieën/foto’s van de retourtickets van ieder van verzoekers.
Om de tijdige terugkeer van verzoekers naar hun land van herkomst verder te verzekeren, geeft de voorzieningenrechter verweerder in overweging om aan de afgifte van deze visa de volgende voorwaarden te verbinden:
een wekelijkse meldplicht (in elk geval niet op 22 februari 2022) voor verzoekers bij een door verweerder aan te wijzen instantie in Nederland belast met het toezicht op vreemdelingen;
een éénmalige meldplicht voor verzoekers bij de Nederlandse ambassade of een Nederlands consulaat in Marokko binnen 48 uur na hun terugkeer naar Marokko;
verzoekers zullen hun paspoorten bij een door verweerder aan te wijzen instantie in bewaring geven.
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184,- aan hen vergoedt.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe en draagt verweerder op om uiterlijk op vrijdag 18 februari 2022 om 18:00 uur aan ieder van verzoekers een visum voor kort verblijf te (doen) verstrekken, geldig voor de duur van 25 dagen, mits door of namens verzoekers is voldaan aan het bepaalde in punt 12 van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 184,- aan hen vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 februari 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.