Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag eiser] 1994 en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert allereerst aan dat onrechtmatig in de woning van eiser is binnengetreden omdat er bij het hoofdgebouw van de woning waarin eisers kamer zich bevond, door verbalisanten niet is aangebeld of aangeklopt alvorens zich toegang tot dat gebouw te verschaffen. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 9 maart 2022.
4. De rechtbank is van oordeel dat het binnentreden van de woning van eiser niet onrechtmatig was. Niet in geschil is dat de verbalisanten in het bezit waren van een geldige machtiging tot binnentreden van de woning gelegen aan de [adres eiser], [bungalownummer], kamer 1. Het betreden van het hoofdgebouw ([bungalownummer]) viel dan ook binnen de reikwijdte van de machtiging. Uit het op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 12 mei 2023, waarin de gang van zaken rond het binnentreden is opgenomen, volgt daarnaast dat de verbalisanten zich voorafgaand aan het binnentreden van de woning hebben gelegitimeerd, de machtiging hebben getoond en het doel van binnentreden hebben medegedeeld. Een en ander is vertaald door de ter plaatse aanwezige tolk Urdu.Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de verbalisanten gehouden waren om te kloppen of aan te bellen alvorens het hoofdgebouw te betreden. De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Utrecht leidt niet tot een ander oordeel, omdat daaruit evenmin blijkt dat bij het bezit van een geldige machtiging tot binnentreden de verplichting bestaat om voorafgaand aan de betreding van de woning op de deur te kloppen of aan te bellen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordeningen een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de zware grond 3k en stelt dat hij wel degelijk voldoende aan zijn geplande vertrek naar Portugal op respectievelijk 27 maart 2023 en 26 april 2023 heeft meegewerkt. Dat dit niet zo is, is in de maatregel onvoldoende gemotiveerd. De overige zware gronden wegen, indien feitelijk juist, niet dusdanig zwaar dat verweerder daaruit heeft kunnen concluderen dat er een significant risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De bewaring is volgens eiser daarom onrechtmatig.
7. Voor zover eiser stelt dat verweerder de hem gegunde termijn voor het indienen van een nadere reactie met enkele uren heeft overschreden, is eiser daardoor niet in zijn belangen geschaad. Eiser heeft in zijn brief van 24 mei 2023 immers uitgebreid op de brief van verweerder gereageerd. De rechtbank zal de nadere inlichtingen van verweerder daarom bij de beoordeling betrekken.
8. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de zware grond onder 3k niet aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd. Het ligt namelijk op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiser geen medewerking verleent aan zijn overdracht. Hier is verweerder niet in geslaagd. Hierbij is het volgende van belang.
9. Niet in geschil is dat eiser zich steeds bereid heeft verklaard mee te werken aan zijn overdracht naar Portugal. Verweerder heeft eiser daarom in eerste instantie in de gelegenheid gesteld om door middel van een ‘gefaciliteerde overdracht’ op respectievelijk 27 maart 2023 en 26 april 2023 te vertrekken. In beide gevallen is het niet tot een vertrek van eiser gekomen. Partijen verschillen van mening over de vraag wie daarvoor verantwoordelijk is. Omdat eiser ter zitting gemotiveerd heeft betwist dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden en een en ander uit de stukken onvoldoende blijkt, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht om een schriftelijk verslag over te leggen van de direct betrokken medewerker(s) van AVIM, COa en/of DT&V, waarin staat wie eiser op de hoogte heeft gesteld van het voorgenomen vertrek naar Portugal op 27 maart 2023 en 26 april 2023 en wat in dat kader aan eiser is meegedeeld over het tijdstip van zijn vertrek vanaf het AZC, de locatie waar hij zou worden opgehaald en de verdere voorbereidingen die in dat verband van eiser werden verwacht. In zijn nadere reactie van 23 mei 2023 heeft verweerder meegedeeld dat een dergelijk verslag niet op korte termijn kon worden verkregen. Van het geplande vertrek op 27 maart 2023 zijn geen schriftelijke gegevens beschikbaar. Wel wist de regievoerder te vertellen dat de vluchtgegevens door ‘iemand van het COa’ in persoon aan eiser zijn uitgereikt op het AZC, waarbij eiser zijn medewerking aan de overdracht heeft toegezegd. Ten aanzien van de geplande vlucht op 26 april 2023 stelt verweerder dat de casemanager aan eiser heeft medegedeeld dat hij zich op 26 april 2023 vanaf 02:10 uur moest melden bij de receptie. Na de
no-showom 02.10 uur is nog meer dan 20 minuten tevergeefs op eiser gewacht. Bij het ontbreken van concrete gegevens over het vertrek op 27 maart 2023 gaat verweerder ervan uit dat aan eiser op dezelfde wijze als bij het geplande vertrek op 26 april 2023 is medegedeeld hoe laat en waar hij zou worden opgehaald.
10. Eiser stelt daarentegen dat de vluchtgegevens van 27 maart 2023 op 23 maart 2023 aan hem zijn overhandigd en dat daarbij aan hem is meegedeeld dat hij over verdere details rond zijn vertrek nog zou vernemen, waarna hij echter niets meer heeft vernomen. De vluchtgegevens van 26 april 2023 zijn inderdaad op 20 april 2023 aan hem overhandigd, waarna een medewerker van het COa op 25 april 2023 naar zijn kamer is gekomen met de mededeling dat hij de volgende dag om 02.10 uur zou worden opgehaald. Eiser stelt dat hij op dat tijdstip klaar zat in zijn kamer en dat hij daar 30 tot 40 minuten heeft gewacht om te worden opgehaald. Vervolgens is eiser naar de receptie gelopen, waar tegen hem werd gezegd dat hij te laat was en dat er geen vlucht meer zou zijn.
11. Nu concrete gegevens over het geplande vertrek van eiser op 27 maart 2023 en de afspraken die in dat kader met hem zijn gemaakt nog steeds ontbreken, is het standpunt van verweerder dat eiser daaraan geen medewerking heeft verleend onvoldoende gemotiveerd. Dat een en ander op dezelfde wijze moet zijn gegaan als op 26 april 2023, berust op een aanname waar de rechtbank aan voorbij zal gaan. Verder stelt de rechtbank ten aanzien van het geplande vertrek op 26 april 2023 vast dat ook na de nadere inlichtingen van verweerder nog steeds onduidelijk is hoe eiser op de hoogte is gesteld van zijn vertrek, wat aan hem in dat kader is medegedeeld over het tijdstip van zijn vertrek vanaf het AZC en de locatie waar hij zou worden opgehaald, in welke taal dat is geschied en of verweerder dan wel het COa zich ervan heeft vergewist dat eiser heeft begrepen wat er van hem werd verwacht. Dat klemt te meer omdat eiser eerder uitdrukkelijk zijn medewerking heeft toegezegd. Tegen die achtergrond mocht van verweerder worden verwacht dat, toen eiser zich niet op het tijdstip bij de receptie van het COa had gemeld, hij onmiddellijk contact met eiser zou zoeken, bijvoorbeeld door naar zijn kamer te gaan, zodat het geplande vertrek alsnog kon worden geëffectueerd. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is ook de conclusie van verweerder dat eiser geen medewerking heeft verleend aan zijn vertrek op 26 april 2023 onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat uit de toelichting van verweerder niet blijkt dat de zware grond 3k feitelijk juist is. Deze is daarom ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd.
12. Ten aanzien van de zware grond 3a is in de maatregel van bewaring opgemerkt dat eiser zonder een geldig reisdocument Nederland is ingereisd. Deze grond is feitelijk juist. Hoewel verweerder daar in beginsel mee kan volstaan, stelt de rechtbank in dit geval vast dat deze situatie zich ook al voordeed toen verweerder nog inzette op een vertrek van eiser door middel van een gefaciliteerde overdracht. Op dat moment was er voor verweerder kennelijk geen aanleiding om een significant risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen en eiser om die reden in bewaring te stellen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze grond voor verweerder pas relevantie kreeg toen verweerder concludeerde dat eiser toch niet aan zijn overdracht mee wilde werken. Nu verweerder, zoals hiervoor is overwogen, de zware grond 3k niet aan de maatregel ten grondslag kon leggen, behoeft de conclusie dat er desondanks een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat omdat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen, nadere motivering. Deze motivering ontbreekt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ook de zware grond 3a ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd.
13. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook de zware grond 3f niet aan de maatregel ten grondslag kon leggen. Hiervoor is van belang dat, om te kunnen spreken van een situatie waarin een vreemdeling zich zonder noodzaak van zijn documenten heeft ontdaan, een actieve handeling is vereist waarbij de vreemdeling zijn documenten heeft vernietigd of laten verdwijnen.Dat eiser dit heeft gedaan kan niet worden vastgesteld. Eiser heeft tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling immers verklaard dat zijn paspoort door de reisagent is ingenomen. Daaruit volgt niet dat eiser zijn paspoort zonder noodzaak en op basis van een eigen wilsbesluit aan de reisagent heeft afgegeven om zijn terugkeer naar Portugal te frustreren. Dat eiser tijdens het aanmeldgehoor Dublin zou hebben verklaard dat hij zijn paspoort aan de reisagent heeft afgegeven leidt niet tot een ander oordeel omdat het verslag van dit gehoor zich niet bij de stukken bevindt. Verweerder heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat deze grond feitelijk juist is.
14. Nu voldoende zware gronden ontbreken, is de inbewaringstelling van eiser van aanvang af onrechtmatig. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank komt niet meer toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden.
15. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 7 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
21 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 2.100.
16. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eiser betalen. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van beroepsschriften in samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.